Het stoken met olie als brandstof
Tot 1967 werden de stoomketels van het Ir. D. F. Woudagemaal met steenkolen gestookt. Op dat moment was er al een tweede generatie stoomketels in het ketelhuis van het gemaal geïnstalleerd, die evenals de voorgaande, met steenkolen werd gestookt. Deze ketels zijn in 1967 omgebouwd en geschikt gemaakt voor het verstoken van vloeibare brandstoffen.
Om te kunne stoken met stookolie wordt gebruik gemaakt van twee soorten vloeibare brandstof: de lichtere en dun vloeibare stookolie (dieselolie) en de dik vloeibare stookolie, ook wel als zware olie aangeduid. Licht en zwaar hebben hier niets te maken met de massa van de olie, maar wel met de ontleding van de koolwaterstofverbindingen. De specifieke massa van stookolie ligt namelijk tussen de 830 - 990 kg/m3.
Zware stookolie is bij kamertemperatuur te stroperig, te dik, om verpompt te kunnen worden. Om de stookolie te kunnen verpompen, wordt deze in de opslagtanks met behulp van een stoomspiraal, welke zich rond de aanzuigbuis bevindt, verwarmd tot ongeveer 80 °C. Voordat de stookolie naar de branders wordt gevoerd, wordt deze verder verwarmd in de stookolievoorwarmer tot een temperatuur van circa 110 °C, 10 °C lager dan het vlampunt van de olie.
De aldus verkregen dun vloeibare stookolie wordt met behulp van een brandstofpomp, in dit geval een tandradpomp, naar de brander getransporteerd. De brander bestaat uit een sneldraaiende, divergerende stalen buis, waar de olie wordt ingespoten en door de draaiende beweging naar buiten wordt geslingerd en verneveld. Om de divergerende buis is een zogenoemde retarder aangebracht, waaraan de divergerende buis zijn draaiende beweging ontleent.
De draaiende beweging zorgt voor de menging van de brandstof met de lucht, maar zorgt er tevens voor, dat de uitbrandtijd van de kool-waterstofverbindingen zolang is, dat een nagenoeg volledige verbranding plaatsvindt.
Ook zorgt de inrichting van de brander ervoor, dat de brandstofdeeltjes de relatief koude wanden van de vuurgang niet raken en daardoor niet ontsteken of worden gedoofd.
Bij een goed verlopend verbrandingsproces zijn de afvoergassen iets grijs. Kleurloosheid en een rode gloed op witte rook (waterdamp en koolstofdioxide) wijzen op een te grote of een grote luchtovermaat. Zwarte rook (roet) duidt op onverbrande koolstofdeeltjes, dus te weinig lucht.
De draaiende beweging van de retarder wordt ontleend aan de primaire verbrandingslucht, die met een elektrisch aangedreven ventilator wordt aangevoerd. Naast de primaire verbrandingslucht wordt tevens met behulp van de schoorsteentrek via een klep bij het zogenoemde stookfront ook nog verbrandingslucht aangezogen.
Bij het onder stoom brengen van de installatie wordt van de bij omgevingstemperatuur dun vloeibare dieselolie gebruik gemaakt. Zodra er voldoende stoom voorhanden is, wordt de stookolie in de opslagtanks in de omgeving van de aanzuigbuis opgewarmd, zodat de olie kan worden verpompt en via de voorwarmer naar de branderinstallaties van de ketels kan worden gevoerd. Zodra de stookolie voldoende opgewarmd kan worden wordt er overgeschakeld naar deze (goedkopere) brandstof.
Het stoken met stookolie gebeurt grotendeels automatisch. De arbeidsomstandigheden voor de medewerkers in het ketelhuis zijn niet te vergelijken met die tijdens het stoken met steenkolen. Er hoeft niet meer met steenkool gesjouwd te worden. De verantwoording voor een correcte bedrijfsvoering verschilt nauwelijks met die van stoken met steenkool.
Huidige situatie
Het stoken van landinstallaties met (zware) stookolie is niet meer toegestaan. De oude voorraad in de tank op het terrein mocht nog wel opgemaakt worden. Inmiddels is er besloten om het gemaal te stoken op een brandstof met een niet-fossiele herkomst, dit om de CO2 footprint te verlagen.
De huidige brandstof is HVO100 dat voldoet aan de eisen voor diesel en gemaakt wordt van plantaardige oliën. De brander installatie hoefde niet aangepast te worden om deze brandstof te kunnen verstoken. Voorverwarmen van de vloeibare brandstof is niet meer nodig.