Het Stoomgemaal bij Tacozijl, 27-05-1920

Uit Wouda's Wiki
Versie door Cierick Goos (overleg | bijdragen) op 2 feb 2024 om 13:47 (Cierick Goos heeft de pagina Leeuwarder Courant - 27 mei 1920 hernoemd naar Het Stoomgemaal bij Tacozijl, 27-05-1920 zonder een doorverwijzing achter te laten: Nieuwe naam past beter)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Leeuwarder Courant
Donderdag 27 1920.[1]

Het Stoomgemaal bij Tacozijl
Het departement Leeuwarden der ver­eenig­ing „Nijverheid” hield gister­avond in de zaal van de Coöpera­tieve Zuivel­bank een vergadering, waarin de heer D. F. Wouda, hoof­dingenieur van den provin­cialen water­staat, sprak over het stoom­gemaal bij Tacozijl.

Nadat de voorzitter, mr. G. A. Boon, de vergadering bekend had gemaakt met de teleur­stellingen, door het departement onder­vonden bij het beleggen van vergader­ingen, deelde hij mede, dat voor de excursie heden naar Tacozijl, ten einde onder leiding van den heer Wouda het stoom­gemaal te bezich­tigen, zich een veertigtal leden hadden aangegeven.

De heer Wouda, hierna zijn rede aan­vangende, begon met te zeggen dat de provincie Friesland waterstaat­kundig uit drie gedeelten bestaat:

  1. het gebied van Frieslands boezem;
  2. het gebied van Oost- en West­dongera­deel;
  3. het lindegebied.

Onder Frieslands boezem is te verstaan het groote samenstel van meren, plassen, kanalen en vaarten, dat met elkaar in open gemeen­schap staande, enkel door de zee­sluizen van de zee is gescheiden. Het beheer van dien boezem berust reeds sedert eeuwen bij de provincie, wat op zichzelf wel iets bijzonders is, daar in andere provinciën voor het beheer van den boezem afzonder­lijke bestuurs­lichamen bestaan, zooals ater­schappen, heem­raad­schappen en hoog­heem­raad­schappen.

Op dien boezem wordt het water gebracht van ongeveer 293,900 H.A. land, waarvan 286,433 H.A. in Friesland en 7467 H.A. in de provincie Groningen. Gronden, behoo­rende tot het Mun­neke­zijl­verlaat, zijn na de opruiming van het verlaat te Stroobos op Frieslands boezem gaan afwateren.

De grootte van den boezem is bij normalen stand

  • 0.20 M. + Z.P. 26,000 H.A.;
  • 0.30 M. + Z.P. 43,200 H.A.;
  • 0.40 M. + Z.P. 55,200 H.A.;
  • 0.50 M. + Z.P. 58,600 H.A.;
  • 0.60 M. + Z.P. 58,900 H.A.

Deze cijfers wijzigen zich voort­durend bij de voort­gaande inpoldering.

Door de buitengewoon groote opper­vlakte van den boezem is de verhou­ding tusschen land en water, de zoo­genaamde water­berging, zeer gunstig. Bij normalen stand bedraagt zij ongeveer 111 en bij de hoogste standen ongeveer 15. In de aan­lig­gende boezems van Hunzingo eu Wester­kwartier is het ongeveer 175, wat dus beteekent, dat eenzelfde regenval op laatst­genoemde boezems een zevenmaal grootere stijging veroor­zaakt dan op dien van Friesland.

De boezem beschikt over de volgende loozings­middelen: de Friesche sluis, Dokkumer Nieuwe­zijlen, Roptazijl, Harlingen, Makkum, Workum, Molkwerum, Stavoren, Schoter­zijl, Tacozijl, Lemmer en Hinde­loopen, die echter bij de meest heer­schende winden, namelijk die uit, westelijke richting, voor een deel werkeloos liggen, doordat het dage­lijksch laag­water blijft boven den boezem­stand. Gevolgen hooge water­standen en over­stroomingen.

Plannen om hierin verbetering te brengen zijn al heel oud. De geheele vorige eeuw ging heen met het aan­brengen van partieele verbete­ringen, bestaande in het ver­ruimen van bestaande kanalen en het graven van nieuwe stroom­kanalen, onder andere de Nieuwe Zwemmer en het kanaal van de Kletster­vaart naar de Leijen (1880—1889). Toch werd ook hier­mede geen toestand ver­kregen, waarmee op den duur kon worden volstaan. Integen­deel deden zich factoren voor, die een nadee­ligen invloed hadden op de afwaterings­verhou­dingen van Frieslands boezem en die deze verbeter­ingen hebben opgeheven.

Na 1884 zullen ongeveer 10,000 H.A. boezemland zijn ingepolderd, waarmede dus de waterberging bij standen hooger dan plus minus 0.30 M. + Z.P. is verkleind. In de bemaling der polders zijn, belangrijke verbeter­ingen aan­gebracht, zoowel door het plaatsen van vele wind­motoren als door den bouw van stoom­gemalen.

De kanaliseering van de Tjonger in 1887—1888 is mede van zeer grooten invloed geweest op het water­bezwaar van den Frieschen boezem. Terwijl het vermogen van de loozings­middelen van den boezem onver­anderd is gebleven, is het water­bezwaar beduidend grooter geworden, met als gevolg hiervan, dat de water­standen hooger worden, hetgeen door den spreker met cijfers wordt gestaafd.

Afdoende verbetering is gezocht in afsluiting van de Lauwerzee, waarvan het eerste plan is gemaakt in 1847, doch dat herhaal­delijk werd gewijzigd. In 1896 werd een Staats­commissie benoemd, die in 1902 met een plan tot afsluiting kwam, namelijk een gescheiden berg­boezem in de Lauwerzee, waarop Friesland en Groningen zouden afwateren.

Dit plan vond echter groote tegen­kanting, vooral van den hoofd­ingenieur van den Rijks­water­staat H. E. Bruyn, die een gemeen­schap­pelijken berg­boezem en bemaling aan de zuidkust bepleitte. Een groote boezem als die van Friesland behoorde volgens hem niet naar één punt uit te wateren, wat groot verhang en groote stroom­kanalen geeft.

Dit werd aanleiding tot de benoe­ming in 1902 van de bekende Lauwerzee-commissie, die in 1904 verslag uitbracht, waarin vervat het voorstel tot afsluiting van de Lauwerzee en stoom­bemaling bij Tacozijl. In de omgeving van Tacozijl zijn groote water­reser­voirs in de nabij­heid van de kust en een geringe opvoer­hoogte door de geringe getij­beweging. Het kolen­verbruik is vrijwel evenredig aan de opvoer­hoogte, waarom de zuidkust de aan­gewezen plaats is voor een bemaling.

Het provinciaal bestuur, dat beide niet noodig achtte, opende onder­hande­lingen met de regeering over de uit­voering van de afslui­tings­werken, doch zij vond deze te duur in ver­houding tot het te bereiken resultaat en meende, dat de af­watering van Frieslands boezem moest worden verbeterd door voldoend krachtige stoom­gemalen.

Wat de kosten der afsluit­ings­werken met toevoer­kanalen enzovoort in Friesland betreft (met 16 sluizen elk van 6 M. wijdte), deze zouden ongeveer ƒ 9 millioen bedragen, terwijl een stoom­gemaal van 750 water­paarde­kracht aan de Zuidkust op ƒ 1.9 millioen kwam.

Men wist nu, in welke richting de oplossing was te zoeken, vooral ook, daar de regeering bereid bleek, voor het stichten van stoom­gemalen het verleenen van rijks­subsidie te bevorderen.

Het maken van een plan voor een gemaal bij Tacozijl werd opge­dragen aan de heeren Kempees en van Krimpen, terwijl in Februari 1913 door de Staten van Friesland werd besloten tot opricht­ing van twee gemalen, waarvan voor­loopig één zou worden uit­gevoerd. Het plan omvatte een met Diesel­motoren gedreven gemaal, dat eenigs­zins landwaarts bij Tacozijl zou worden geplaatst, in den zee­dijk een zee­sluis die het uitschot­kanaal afsloot en verder een toevoer­kanaal uit de Brekken en een stroom­kanaal Koevorden — Groote Brekken.

Spreker is van meening, dat men door dit besluit te nemen het zekerst werkend, het goed­koopste en het vlugst uit te voeren middel tot verbete­ring van de afwatering heeft gekozen. Met de af­sluiting van de Lauwerzee zou veel meer tijd gemoeid zijn geweest.

Met de uitvoering van het werk is niet onmid­del­lijk begonnen, daar eerst de belasting­wet en de subsidie­eringswet moesten zijn aan­genomen. Thans is bepaald, dat 23 deel der renten en aflos­singen der stich­tings­kosten, alsmede 23 deel van de kosten van exploi­tatie en onder­houd der werken zal worden gevonden uit de op­brengst eener bij­zondere belasting, te heffen krachtens artikel 126 septies der provin­ciale wet, waarbij van de geschatte pacht­waarde van de on­gebouwde eigen­dommen per­centen worden geheven. Het rijk verleent een subsidie van 40 procent in de kosten.

De tijd, hiermee gemoeid, ging evenwel niet ongebruikt voorbij. De plannen werden nader onderzocht en wij­zigingen voor­gesteld ten aanzien van plaats, inrichting en vermogen.

Wat de plaats aangaat, deze werd thans bepaald bij Teroel­ster­kolk in plaats van bij Tacozijl, hetgeen een besparing mee­bracht van ƒ 100,000.

Ten opzichte van de in­richting werd aan stoom­machines de voor­keur gegeven, daar Diesel­motoren, hoewel ze veel vóór hebben, in aan­schaffing en ex­ploitatie enorm duur zijn.

Het vermogen, eerst bepaald op 750 water­paarde­kracht, werd in verband met de Linde­plannen opge­voerd tot 900 W.P.K. Ook werd de vraag over­wogen, of het gemaal niet electrisch moest worden gedreven, doch naar de een­stemmige meening van de profes­soren Dijxhoorn en Feldmann te Delft en den spreker verdiende dit geen aan­beveling en zou, werd de stroom van de centrale te Leeuwarden betrokken, de exploitatie van het gemaal ƒ 70,000 per jaar meer kosten dan met een eigen stoom­bedrijf. De rente­besparing door geringere aan­legkosten zou hier­tegen op verre na niet opwegen. Hierbij kwam nog het tech­nische bezwaar, dat de wisselende opvoer­hoogten, die een wisselend aantal toeren van de pompen met zich brengen, voor een stoom­machine geen verschil maakt, doch een electro­motor verdraagt dit niet.

In de winterzitting der Staten van 1914 werd tot deze wijzig­ing beslo­ten en onmid­del­lijk daarna met de uit­voering begonnen.

De begrooting voor het oor­spronke­lijke plan, namelijk ƒ 1,850,000, behoef­de niet te worden gewij­zigd, omdat spreker had becijferd, dat met de bespa­ring, welke door de voor­gestelde wijzig­ingen werd verkregen, het grooter vermogen ruim kon worden betaald.

De werken bestaan in het eigen­lijke stoom­gemaal en de toe­leidings­kanalen. Wat deze laatsten betreft vertelde spreker onder andere, dat het gemaal wordt gevoed uit de Groote Brekken, door een groot stroom­kanaal, uit­gevoerd van Mei—December 1915, dat meer dan twee­maal zoo breed is als het Nieuwe Kanaal en een lengte heeft van 1893 M. Op de kruising met den kunstweg Lemmer—Tacozijl—Sondel is een door­laat­brug gemaakt met een wijdte van 70 M. tusschen de land­hoofden. In het midden een ophaal­brug van 8 M. wijdte voor het door­laten van schepen met mate­rialen en kolen. Verder een kanaal van Groote Brekken tot Koevorde, uitge­voerd van Maart 1916 tot Juli 1917, lang 4000 M. en een breedte op Z.P. van 62 M. Waar de rijks­weg Sneek—Lemmer en de weg Sloten—st.Nioolaasga het Kanaal snijden is een draai­brug gebouwd met twee twee openingen van 9 M. met het oog op den scheep­vaartweg Groningen—Lemmer, die in aan­merking komt langs dit kanaal te worden verlegd.

Het vraagstuk van de grond­berging was een moeilijk vraagstuk; er kwam heel wat los, namelijk 749,000 M3. te Spannen­burg en 367,000 M3. te Lemmer. Dank zij de wijze van werken, werd het hier gelukkig opgelost. De kanalen werden geheel door bagger­ing lot stand gebracht, de grond in bakken vervoerd en door een zuiger op den wal geperst, Bij Lemmer werden oude dijks­putten aan­gekocht en een deel van het Idsken­huizer­meer in het noorden, met de uit­gebag­gerde aarde gevuld en zoo tot land gemaakt. Bij Lemmer is het reeds in volle cultuur en zelfs voorzien van een boerderijtje.

Zoo krijgt nu de Groote Brekken het water toegevoerd van het Tjeukemeer uit het oosten, het Sloter­meer uit het westen, het neeker­meer, Lang­weerder­wielen, Heeger­meer enzovoort uit het noorden; de voeding laat dus niets te wenschen over.

Hierna behandelde de heer Wouda het eigen­lijke stoom­gemaal, voor den inhoud waarvan wij verwijzen naar het uitvoerig verslag in ons nummer van 4 dezer van de lezing, te Lemmer ge­houden voor den „Bond van hoofden van den techni­schen dienst in Friesland”, Alleen mag nog even gerele­veerd wat de spreker zeide naar aan­leiding van de capaciteit van het gemaal, om 4000 M3. water per minuut uit te werpen. Om duide­lijk te maken, wat zulk een capa­citeit betee­kent, zeide hij, dat het gemaal al het water, dat zich in het Nieuwe Kanaal bevindt tusschen de eerste en de tweede brug, in 20 minuten zou kunnen uitslaan.

Wat kosten aangaat, deze zijn door den oorlog, waar­door materialen en werk­krachten zooveel duurder werden, heel wat grooter geworden. Bedroeg de oor­spronke­lijke raming ƒ 1,850,000, thans komen de totaal­kosten ongeveer op ƒ 2,500,000.

De spreker, die zulk een groot aandeel in dit voor de provincie Friesland hoogst belang­rijke werk heeft gehad, ontving van den voor­zitter een hartelijk woord van dank en van de vergadering een wel­gemeend applaus.

Bronnen, noten en/of referenties

  1. Het Stoomgemaal bij Tacozijl. (1920, 27 mei) Leeuwarder Courant, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2022 van https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010601892:mpeg21:p009