Het Stoomgemaal bij Tacozijl

Uit Wouda's Wiki
Leeuwarder Courant
Dinsdag 4 Mei 1920.[1]

Het Stoomgemaal bij Tacozijl

Zoo begint Friesland zich dan lang­zamer­hand van een geduchten vijand, het hooge water, dat tegelijk zijn buiten­landsche en binnen­landsche vijand is geweest, geheel vrij te maken. Met den zooge­naamden „gouden hoep” heeft het de eene helft van deze dubbel­macht over­wonnen en thans is het bezig, met het stoom­gemaal bij Tacozijl de andere helft te bedwingen.

Het een met het ander vormt een prestatie, waartegen wij met eerbied en bewondering mogen opzien.

De gouden hoep, — bij den arm eener moeder, om haar kind heen­geslagen, heeft een onzer Friesche zangers hem vergeleken; het stoom­gemaal, als een strakke, stroeve reus met in zijn lichaam geborgen, geweldige, ijzeren krachten. zoo staat het daar aan den kant der zee, paraat, zoodra het oude gevaar binnens­lands ooit weer begint te dreigen.

Nog ongeveer twee à drie maanden en het zal, als het moet, zijn werk kunnen doen. En bij de Friezen, in verschil­lende kringen, wordt de belang­stelling wakker, voor zoover zij het al lang niet was. Men gaat „op excursie” nu, naar Tacozijl. Gisteren, mooie dag van Meische fleur, maakten wij zulk een uit­stapje mee in gezelschap van den „bond van hoofden van den techni­schen dienst van gemeente­werken in Friesland”. De trein bracht ons tot Heeren­veen, waar om 9 uur een extra tram gereed stond. Met spoed ging het langs wuivende boompjes, zoo frisch in 't eerste groen, langs glin­sterende slooten en door bebloemde weiden, naar de Lemmer.

Daar hadden tegen 11 uur de bondsleden, op een negental na allen present, een vergadering in de zaal van het hotel „Van der Hoff”. De voor­zitter, de heer Straatsma uit Heerenveen, herinnerde bij de opening nog even aan de vorige samenkomst, op 10 September 1918, toen de hoofd­ingenieur van den provin­cialen waterstaat, de heer D. F. Wouda, over het groote belang van den afvoer van het boezem­water had gesproken, bij welke gelegen­heid men de bouw­kundige en water­bouwkun­dige werken ter bemaling van Frieslands boezem bezichtigd had.

Was er destijds van de inwendige inrichting van het stoom­gemaal nog weinig te zien, sinds dien had dat werk belang­rijke vorde­ringen gemaakt en daarom voerde de heer Wouda nu nogmaals het woord, dezen keer over de constructie en de werking der machines met haar aan- en toebehooren.

Herhaald werd, dat het stoomgemaal 4OOO M3. water per minuut zal kunnen uitwerpen, waarvoor de machines 900 P.K. moeten ontwikkelen. Dat werk wordt verdeeld over acht centri­fugaal­pompen, die dus elk 500 M3. per minuut voor hare rekening nemen. Daarmee was ook de grens bereikt. Tot voor kort had men zulke machines in ons land nog niet gebouwd; een van 420 M3. per minuut, staande in een polder hij Medemblik, spande de kroon.

Ten aanzien van de slakken­huizen wordt opgemerkt, dat men voor hunne vervaar­diging geen gegoten ijzer, maar plaat- en profiel­ijzer heeft gebruikt. Dit geldt echter niet van de waaiers, die gedeeltelijk van plaat- en gedeelte­lijk van gegoten ijzer gemaakt zijn, en evenmin van de eigenlijke zuigbochten, waarvoor ook gegoten ijzer dienst gedaan heeft, omdat daar de as in draait. Men is aldus te werk gegaan, wijl op die manier materieel bespaard kon worden en de pompen dan systema­tisch uit de onderdeden op te bouwen waren, zonder eenig risico. Als type van centri­fugaal­pomp is de onderslag­pomp gekozen, waarbij het water onder de pomp door naar buiten gevoerd wordt. Dit geeft twee voordeelen: de pomp is beter te ontluchten en gemakkelijker te fundeeren.

Men ziet deze pompen twee aan twee gedreven door een stoommachine, welke in het midden staat. Derhalve een verdeeling in vier groepen. Het vliegwiel van zulk een stoom­machine maakt 100 omwente­lingen per minuut. Men heeft hier te doen met tandem-compound-machines; over een betrekkelijk klein gedeelte wordt stoom toegelaten, die verder expandeert en zoo den zuiger voort­drijft, en er zijn twee cylinders, een van hoogen druk achter, en een van lagen druk voor. De laatst­genoemde cylinder is van dubbele werking en aan zijn bouw ligt het gelijk­stroom-beginsel ten grondslag. Bij zulk een een­voudigen houw kan de helft der organen vervallen, waar­tegen­over het bezwaar staat, dat hij dubbel zoo lang is als bij toepassing van het wissel­stroom-beginsel noodig zou zijn. De toelaat heeft niet plaats door een bakschuif, zooals bij de oude machines, maar wordt bewerk­stelligd door het openen en sluiten van verschillende kleppen, door middel van een lange as, wat een zeer intensieve toetreding meebrengt.

De werking der centrifugaalpompen wordt, tot stand gebracht, doordat de bladen van den waaier telkens een luchtledig doen ontstaan, hetwelk de atmos­ferische druk natuurlijk even spoedig weer aan te vullen zoekt, wat meebrengt, dat het water als het ware naar binnen geperst wordt. Moet de pomp stilgezet wolden, dan kan men boven in den waaier lucht laten toetreden; een vacuum is dan niet meer mogelijk en het water wordt terug­gedreven.

Tot zoover de groote machinehal. Daar onder is een dito kelder gebouwd, dienst doende voor berging van de condensatie-inrichting, welke eveneens respectabele afmetingen heeft. Zij heeft tot taak, de ketels van zuiver boezemwater te voorzien en het arbeids­vermogen der machines met 10 procent te verhoogen. Bij deze inrichting behooren de zooge­naamde verdampers, want eerst moet stoom gevormd worden, voor de destil­latie van zuiver water plaats hebben kan.

Het ketelhuis, naast de machinehal gelegen, en wel zoodanig, dat beider assen loodrecht op elkaar staan, bevat zes ketels van enormen omvang, die twee aan twee naast elkaar zijn gebouwd, met de zooge­naamde over­verhitter er achter. Deze dienen voor het behouden van de gewenschte spanning, maar het zijn zeer gevoelige instru­menten, zoodat men desnoods ook zonder de over­verhit­ters kan werken. Bij de voeding van de ketels valt nog op te merken, dat het nog al moeielijk is, het geconden­seerde water van de olie-emulsie te zuiveren, wat toch gebeuren moet, daar anders deze olie-achtige stof zich op de naden der ketels zou afzetten en aanleiding tot door­branden zou geven. Welnu, voor die zuivering gebruikt, men electrische filters, die het aldus veront­reinigde water gedurende een halve minuut aan een electrischen stroom blootstellen, wat voldoende is. Na die bewerking gaat het water naar een grooten bak, waaruit het door duplex-pompen weer in den ketel geperst wordt, na vooraf den zooge­naamden voorwarmer gepasseerd te zijn, die het met afgewerkten stoom verwarmt.

Natuurlijk is, zal alles behoorlijk in gang gezet worden, een goede verbranding eerste vereischte. Die wordt bevorderd, door samen­geperste lucht, door exhausters in een lucht­kanaal gevoerd, onder de roosters te brengen, welke op die manier open blijven. Er is echter een bezwaar aan verbonden, namelijk het vrij spoedig vervuilen van de rook­kanalen, maar deze kunnen door middel van inspectie­gaten nog tijdens het bedrijf weer gezuiverd worden.

Het onderwerp zelf was daarmee in de vergadering afge­handeld, maar de heer Wouda wenschte er nog iets aan toe te voegen, om een leugen te achter­halen. Er wordt namelijk verteld, dat het gebouw van het stoom­gemaal bezig is te verzakken en reeds scheuren vertoont. Eerst heeft dit gerucht de ronde gedaan omtrent het gemaal in de buurt van Zoutkamp, in de provincie Groningen. Welnu, noch het een noch ander is waar, zooals spreker uit eigen aan­schouwing weet. Het publiek schijnt echter te meenen, dat aan een groot werk als dit toch wel wat mankeeren moet. Men kome het dan maar eens bezichtigen. Als er iets is, waarmee men bijzonder gelukkig is geweest, dan is het wel met de fundeering van dit gebouw, dank zij de groote aandacht, daaraan geschonken, omdat men rekening had te houden met het verbazend groot gewicht, dat zij te dragen heeft. Het gebouw verkeert dus, hoewel men over het aesthetisch effect er van verschil­lend kan denken, in een uitstekenden toestand.

Naar aanleiding van een drietal vragen uit de vergadering deed de inleider nog de volgende mede­dee­lingen: Het geheele stoom­gemaal staat op een peil, dat boven den hoogst bekenden zeestand uitgaat. Tegen ruw weer is het beveiligd door een keersluis, waarvan de storm­deuren gesloten kunnen worden. Met andere woorden ook de ruwste en hoogste zee kan het stoom­gemaal niet deren.

De invloed er van op den waterstand is twee­ërlei. De hoogste stand (gemiddeld 79 c.M. + Z. P.) gaat belangrijk naar beneden en komt op ongeveer 45 c.M. Dit beteekent voor de laag­gebouwde dorpen in Friesland voortaan een veilige ligging. Met de buiten­sporig­heden van den ouden en hard­nek­kigen vijand is het dus uit. Zijne hooge sprongen zijn gedaan, zooals de edelen eenmaal tegen graaf Floris zeiden. Dat er nu geen speling mag zijn tot bijvoorbeeld 47 à 50 c.M. is wat al te veel gevergd. Echter hindert die geringe schommeling volstrekt niet.

Wat de waterstanden in den zomer aangaat, men zal probeeren, die wat hooger te houden dan zij gewoonlijk zijn, b.v. 20 à 25 c.M. + Z. P. en dat heeft men met het stoom­gemaal wel in de hand. En daar zal in velerlei opzichten profijt van getrokken worden. Maar als er een buiten­gewoon droge zomer komt, dan heeft het stoom­gemaal daarvoor geen baat. In dat opzicht zal men moeten wachten tot na de afsluiting der Zuiderzee, als deze droog is geworden, met een zoet­watermeer in het midden. Tot zoolang zullen standen in den zomer van 40 c.M. — Z. P. mogelijk blijven.

Een mechanische stookinrichting was in dit stoom­gemaal niet gewenscht, Dat is een te gevoelig en een te nauw luisterend instrument, om het aan de risico van een vrij lang­durige werke­loos­heid bloot te stellen. Er zal daarom uit de hand gestookt worden en men krijgt op die manier nog een behoorlijke verbranding, dank zij de reeds genoemde aanblaas-inrichting.

Na de lunch gingen we dan op weg naar het gebouw met zijn kostbare machines. Het is een wandeling van 20 minuten. Aangenaam, voor wie van een zee­gezicht en de zee­lucht houden, als het zomert, zooals gisteren, op den derden dag van Mei.

Het gebouw heeft een grijs­achtige tint, is lang en hoog, met drie­hoekige gevels en uit­steek­sels, in overeen­stemming met den bouw van de kap. Mooi metselwerk, wordt er gezegd. Grijze, glin­ster­ende stukken graniet er tusschen. Ter zijde een zwaar uit roode steen gebouwde schoor­steen, van 60 meter hoogte. Dien heeft in Januari, vertelt men ons, de 65-jarige brug­wachter Koopmans uit de Lemmer beklommen. Ik wil naar boven, zei hij, en hij kwam er, aan den binnen­kant. Halver­wege rustte hij uit.

Aan het andere einde van het gebouw, naast het breede toevoer­kanaal, een kolk van vrij groote oppervlakte. Nog een over­blijfsel van een dijk­door­braak in de 18e eeuw, zegt de heer Wouda. Mooi diep ook. Dat poeltje doet nu nog zijn nut. Er is vrij wat grond in geworpen, die men wel kwijt wilde. Wordt later het gemaal op gang gebracht, dan heeft men eerst, voordat het kanaal­water nog goed in beweging is, al wat aanvoer uit de kolk en later bij het stil­zetten, vangt zij den eersten stoot op, die dien­tengevolge ontstaat.

Men denkt nog eens aan de „scheuren”, producten der volks­phantasie. Niemand kan ze vinden. Dan gaan wij het gebouw binnen. De deuren zijn van teak­hout. Nu treffen ons nog meer de reus­achtige afmetingen, het zware voorkomen van alle machine-onder­deelen. Om een enkel voorbeeld te noemen. Zoo'n vliegwiel weegt 9000 kilo en wordt, helft voor helft, aan kettingen heel langzaam omhoog getrokken en daarna door een ijzeren brug, waarvan de kettingen afhangen, en welke brug zich over de geheele lengte van het gebouw kan voort­rollen, op zijn plaats gebracht.

Tusschen ketels en fundeeringen door gaat een stroom van koude lucht, zoodat de fundee­ringen nooit warm kunnen worden, wat ook al weer als een voor­behoed­middel legen het ontstaan van scheuren werkt.

Maar wij willen het hierbij laten. Op alles nog eens terug komen, gaat niet best en het verstaan is bovendien moeilijk in dit gebouw, waar nog gewerkt wordt en dreunende hamerslagen van ijzer op ijzer schel weerklinken.

Als de bezichtiging ruim ander­half uur geduurd heeft, herinnert ieder zich weer het klokje van scheiden en zijn „home, sweet home”, zooals de Engelschman zegt, in de verte.

Bronnen, noten en/of referenties

  1. Het Stoomgemaal bij Tacozijl. (1920, 4 mei) Leeuwarder Courant, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2022 van https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010601874:mpeg21:p009