Polderpeil
De meest eenvoudige definitie van polderpeil is: het vastgestelde peil in een polder. Zo eenvoudige is het inmiddels al lang niet meer. Bij kleinere polders gaat het vaak om één vastgesteld polderpeil. Bij de grotere polders zal het per gebied kunnen wisselen; bijvoorbeeld de Noordoostpolder en de Haarlemmermeer.
Vaak hangt het peil samen met het gebruik van de grond: landbouwgrond, weidegrond, stedelijk gebied, infrastructuur (wegen, spoorlijnen, luchthaven) en natuurgebied om een paar mogelijkheden te noemen.
Het polderpeil liet zich vervolgens weer splitsen in een zomerpeil- en een winterpeil. Het zomerpeil werd dan in de periode van 1 mei - 1 november gehanteerd en het winterpeil van 1 november tot 1 mei.
Op de waterstaatskaart van 1873 Sneek blad 4 wordt bijvoorbeeld voor de Galamadammen het volgende genoteerd: Zomerpeil: - 0.37 m AP en Winterpeil: - 0.08 m AP. Denk er wel om dat het hier om het Algemeen Peil gaat en nog niet om het later vastgestelde Normaal Amsterdams Peil. Er kan een verschil zitten tussen het AP, zoals dat in Friesland werd gehanteerd, en het uiteindelijke NAP, dat landelijk wordt gehanteerd en waarvan het vaste ijkpunt in het stadhuis van Amsterdam is aangebracht.
Het zomerpeil is lager dan het winterpeil, omdat de dieper stekende wortels van de gewassen, die op het land staan, ook voldoende het water moeten kunnen bereiken.
De aanduiding zomer - en winterpeil zal men tevergeefs zoeken voor de polders die afwateren op de boezem van Friesland. In september 2010 is door het Wetterskip Fryslân vastgesteld dat, invoering van een zomerpeil en winterpeil op de Friese boezem te duur is.
De aanduiding zomer- en winterpeil komt wel voor op het IJsselmeer.