Brandstof

Om het stoomgemaal ir. D.F. Woudagemaal onder stoom te krijgen is onder andere brandstof nodig.

Vanaf de ingebruikname in 1920 tot 1967 werd hier steenkool voor gebruikt. (zie ook: Stoken met steenkolen)

De steenkool kwam voor het overgrote deel uit de Nederlandse steenkolenmijnen in Zuid-Limburg. Zij werden per schip bij het gemaal aangevoerd. De opslagplaats van de steenkolen is nog geheel intact: het is de ruimte tussen de houten schotten voor het gemaal, de zogenaamde kolenloods. (zie ook: Aanvoer en opslag van de steenkolen)

In 1954 en 1958 is er echter ook gebruik gemaakt van turf. (zie ook: Brandstoffen, eigenschappen en Verbrandingswaarde)
In 1954 wilde men graag weten of turf gebruikt zou kunnen worden en wat de verbrandingswaarde was alsmede het rendement ten opzichte van steenkool. Bij de proef in 1954 werd eerst een ketel met turf gestookt en vervolgens met steenkool, zo werden betrouwbare meetgegevens verkregen. De nieuwe in 1955 geplaatste ketels konden ook met behulp van turf worden gestookt, er is toen 1200 ton turf gebruikt tijdens het reguliere werkproces. Daarna is er geen turf meer gestookt.
In 1958 was er een grote voorraad turf beschikbaar op de markt die niet afgezet kon worden.

Vanaf 1967 wordt er met stookolie gestookt.


Andere energievormen om te gebruiken zijn: zuiggas en elektriciteit, tegelijkertijd zou het gemaal dan geen stoomgemaal meer zijn.