Provinciale Staten van Friesland, zitting 07-02-1913
Voorzitter mr. P. A. V. baron van Harinxma thoe Slooten, Commissaris der Koningin.
Aanwezig 45 leden. Afwezig met kennisgeving de heeren Gaastra, Beukenkamp, Draisma de Vries, Visser en Sijtsma.
Voortgezet werd de behandeling van het afstroomingsvraagstuk.
Namens de commissie van rapporteurs deelde de heer Th. RENGERS (algemeen rapporteur) mede, dat overleg was gepleegd over de kwestie van het peil. Hij wenschte daarom de volgende toevoeging aan de motie te geven:
„en noodigen (d. z. de Staten van Friesland) Gedeputeerde Staten uit om zoo spoedig mogelijk, althans binnen 2 jaar na de inwerkingstelling van het eerst op te richten gemaal, met voorstellen omtrent een regeling betreffende de afstrooming en bemaling, welke zullen dienen te rusten op het in deze motie uitgesproken beginsel, tot de Staten te komen.”
De heer L. W. DE VRIES zou zijn amendement willen intrekken, indien Gedeputeerde Staten verklaren zich te vereenigen met de verklaring, door den algemeenen rapporteur gegeven.
De heer BRUINS SLOT deed eenzelfde verklaring.
De heer BRANDSMA had ook gedacht, zijn motie te kunnen intrekken, maar de toelichting van den algemeenen rapporteur had dat bedorven. Hij bracht echter nog wijziging in zijn amendement aan, om het woord „dadelijk” te vervangen door „zoo spoedig mogelijk, in elk geval binnen twee jaren.”
De heer Th. RENGERS (algem. rapporteur) merkte op, dat het wel degelijk de bedoeling is in de toekomst aan een hooger peil vast te houden.
Daarna zette de heer POLLEMA (Gedeputeerde) zijn gisteren afgebroken rede voort. Hij behandelde achtereenvolgens de afwaaiing aan den Wieldijk, de kwestie van het peil en verklaarde, dat Gedeputeerde Staten volkomen meegaan met de gewijzigde motie van de commissie van rapporteurs Ook de bedoeling van Gedeputeerde Staten is het peil in de toekomst te verhoogen. Vervolgens behandelde hij uitvoerig de kwestie der natuurlijke waterloozing en betoogde, dat die vooral niet mag worden verwaarloosd. Anders krijgen wij het tweede gemaal.
De heer OKMA (Gedeputeerde) stelde er prijs op met hetgeen gisteren in deze vergadering is gezegd te verklaren, dat hij 't volkomen eens is met den heer Pollema. Het gebeurde had hem geleerd voorzichtig te zijn in gesprek met sommige menschen.
De heer CROLES vroeg het woord voor een persoonlijk feit en gaf aan hoe de kwestie in elkaar zat. Er is wel degelijk gezegd door den heer Okma, dat hij de motie naast zich neer zou leggen. Het spijt hem echter dit gezegd te hebben zonder eerst den heer Okma daarvoor verlof te hebben gevraagd.
De heer OKMA (Gedeputeerde) begreep niet dat iemand die zoo hoog geplaatst is, met zulke nietigheden kan aankomen. Hij dankt er voor in de toekomst gesprekken met den heer Croles te houden
De heer CROLES speet 't dat de mededeeling hem ontschoten is en wilde daarvan verklaring geven in de vergadering. Na dezen aanval, sta men hem toe zich te verdedigen. Hij gaf nogmaals zijn houding ten aanzien van zijn club en de commissie van rapporteurs aan.
Het incident werd gesloten.
Daarna pauze.
De heer BESUIJEN maakte eerst eenige opmerkingen naar aanleiding van de rede van den heer Nauta, onder meer wat het financieele gedeelte betreft. Wat het peil aangaat, gaf spreker de voorkeur aan de motie-Brandsma boven de gewijzigde motie der commissie van rapporteurs Aan de eerste is meer positieve waarde te hechten. Dat na de inwerkingtreding van het gemaal te hooge stijgingen kunnen worden voorkomen, achte spreker te sterk uitgedrukt. In dat opzicht kon hij met geen van beide moties meegaan. Op zijn eigen amendement terug komende, critiseerde hij de redevoering van den heer Th. van Welderen baron Rengers (algemeen rapporteur) van gisteravond en achte diens bestrijding van dat amendement waardeloos. Spreker bleef van oordeel, dat met toekomstige uitvoering der Zuiderzeeplannen wel degelijk rekening moet worden gehouden. Ook de heer Pollema had zijn bezwaren tegen Tacozijl niet weerlegd.
De heer TIMMER overwoog het voor en tegen van het voorstel van Gedeputeerde Staten. Een groot bezwaar daartegen is, dat er geen klassificatie in voorkomt. Het amendement-Fokkema dienaangaande had hij gaarne vooraf in de afdeelingen gezien. Doch een juist klassificatie-stelsel, waarzonder de billijkheid niet wordt bereikt, had van Gedeputeerde Staten moeten uitgaan. Echter zou spreker toch voor hun voorstel stemmen, na de verzekening van Gedeputeerde Staten, heden gegeven, aangaande het afstroomen tot hooger peil.
De heer BAJEMA achtte een hooger peil een prikkel voor de lage landen om te gaan inpolderen, waardoor zij in productiviteit, wat de kwaliteit aangaat, zouden winnen. Ook deze spreker kan zijn stem aan het gewijzigd voorstel van Gedeputeerde staten geven. Dit verhoogde peil was voor hem de hoofdzaak als een verbetering voor de hooge landen, den handel, de schipperij en ook voor de lage landen.
De heer NAUTA beantwoordde in de eerste plaats de heeren Besuijen en Th. van Welderen Rengers. Tot den laatsten zei hij, geen nieuwe gezichtspunten in het debat te hebben gebracht. De algemeene rapporteur had zijne beschouwingen aangaande de Dokkumer Nieuwezijlen niet weerlegd. Spreker stelde er prijs op, dat betreffende de afstrooming in het noorden een nieuw onderzoek zou worden geopend, door onze eigen ingenieurs. Hij nam denkbaar acte van wat de heer Pollema over het hooger peil had gezegd.
De heer BRUINS SLOT zei met anderen van oordeel te zijn, dat de oprichting van het tweede gemaal niet is uitgesloten. Wal de heer Pollema van de natuurlijke loozing had gezegd, kon spreker niet bevredigen. Hij vroeg, moet daarvoor niet iets meer worden gedaan, ook, om de oprichting van een tweede gemaal te voorkomen? Wanneer de sluizen te Dokkumer Nieuwezijlen belangrijk werden verruimd, overeenkomstig het idee van den vroegeren ingenieur Vermaes, zou ook op de exploitatiekosten van het op te richten gemaal kunnen worden bezuinigd. Met de heeren Fokkema en van Bruggen diende spreker een voorstel in, waarbij Gedeputeerde Staten worden uitgenoodigd:
met bekwamen spoed een onderzoek in te stellen, op welke wijze de natuurlijke loozing het best kan worden bevorderd; van de uitkomsten van dat onderzoek zoo mogelijk in de aanstaande zomerzitting verslag uit te brengen, onder overlegging eener begrooting van kosten; indien mogelijk, naar aanleiding van dat onderzoek bepaalde voorstellen aan de Staten te doen.
Na een kort woord van den heer VAN BRUGGEN en een humoristische repliek van den heer FOKKEMA kwam de algemeene rapporteur, de heer Th. VAN WELDEREN BARON RENGERS weer aan het woord, die nogmaals op de voordeelen van een gemaal te Tacozijl, tegenover de beweerde nadeelen, den nadruk legde. De opmerkingen van den heer Nauta waren, hield spreker vol, indertijd alle in het rapport opgenomen. De cijfers, gisteren genoemd, waren wel degelijk nieuw, zoodat spreker zich daarover niet kon uitlaten. Verbetering der natuurlijke afstroming te bewerkstelligen achtte hij, nu men voor een zoo groote verbetering stond, te voorbarig. Als de heer Bruins Slot eens na 10 jaar met zijn voorstel terug kwam, zou dat misschien meer reden van bestaan hebben.
Den heer CROLES bevreemdde het nog altijd, dat Gedeputeerde Staten stokstijf volhielden: een stoomgemaal is voldoende. Toch zal tot de oprichting van twee worden besloten, hoewel maar één wordt uitgevoerd. Dat leek spreker niet in orde. Ook hij was voor onderzoek naar een verbetering der natuurlijke afstroming, waaraan sinds 1884 niets is gedaan. Hij ondersteunde daarom gaarne het voorstel-Bruins Slot.
De heer KROESE (lid der commissie van rapporteurs) was van oordeel, dat met bedoeld onderzoek geen 10 jaar moest worden gewacht, daar ook hij in de bedoelde verbetering wel licht zag. Spreker ging na, hoe men tot de tegenwoordige inzichten over verbetering van den boezemtoestand was gekomen en verklaarde zich voor het plan, dat aan allen ten goede komt. Het is nu de tijd, om tot die verbetering te besluiten.
De heer POLLEMA (Gedeputeerde) lichtte toe, hoe Gedeputeerde Staten tot het denkbeeld waren gekomen, om belasting te heffen van de pachtwaarde. De commissie van rapporteurs vroeg, of dat ook anders kon en Gedeputeerde Staten zijn bereid, dat nog eens te overwegen. Een klassificatie achtte spreker niet in het belang. Het nieuwe voorstel van den heer Bruins Slot (onderzoek naar de Nieuwezijlen en andere plannen) deed spreker zeggen, dat ook tot verbetering der natuurlijke afstrooming, als het niet te veel kost, zal worden overgegaan. Het stoomgemaal blijft aan die loozing ondergeschikt. Dat sinds 1884 niets ter verbetering daarvan was gedaan, zooals de heer Croles beweerde, bestreed spreker.
De heer BRUINS SLOT repliceerde. Hij vroeg, hoeveel geld er in de laatste jaren aan verbetering der natuurlijke loozing is besteed. Zijns inziens zou dat wel weinig zijn. Als dat zoo blijft, moet het tweede gemaal er wel komen en daarom handhaafde hij zijn voorstel, waarmee niet is bedoeld, het gemaal legen te houden.
De heer FOKKEMA hield vol aan de klassificatie, als zijnde dat stelsel recht en billijk. Hij verdedigde nader zijn amendement en de indeeling er van in vier deelen, omdat Friesland ook uit vier doelen beslaat.
De heer POLLEMA gaf als oorzaak van het niet doen aan verbetering der natuurlijke loozing in den laatsten tijd op, dat het Lauwerzeeplan aan de orde was. Gedeputeerde Staten waren echter bereid een onderzoek dienaangaande in te stellen, Roptazijl en de Nieuwezijl daaronder begrepen.
De heer BRUINS SLOT trok na die toezegging, mede namens de andere onderteekenaars, zijn voorstel tot het instellen van bedoeld onderzoek in.
De heer Th. VAN WELDEREN BARON RENGERS bestreed de motie-Brandsma, die voor Gedeputeerde Staten een voortdurende bron van onaangenaam heden en verwikkelingen zou zijn. Evenzoo veroordeelde hij het voorstel-Fokkema (de klassificatie) als een aanleiding tot vele moeilijkheden.
De heer POLLEMA achtte het van zelf sprekend, dat door het toegezegde hooger peil de boezem zal stijgen. Gedeputeerde Staten wilden dienaangaande steeds hun best doen.
De heer BRUINS SLOT trok zijn motie in.
De beraadslagingen werden gesloten.
Daarna kwam eerst de motie-Brandsma (voortaan uitsluitend met de belangen van den boezem en niet meer uitsluitend met die der boezemlanden rekening te houden) in stemming. Verworpen met 34 tegen 11 stemmen.
De motie der commissie van rapporteurs dienaangaande daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Het amendement-Fokkema (de klassificatie) werd met 38 tegen 6 stemmen verworpen.
Sub. 1. van het voorstel der commissie van rapporteurs zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Bij sub 2 kwam in stemming het amendement Besuijen met de zijne (het gemaal niet te Tacozijl, maar aan den Wieldijk). Met 36 tegen 8 stemmen verworpen, zoodat het gemaal te Tacozijl komt.
Was aan de orde de bespreking over het financieele gedeelte van het voorstel.
De heer L. DE JONG voerde het woord. Hij stelde in het licht, dat de bedoelde verbetering ten bate zal komen van den grond, waarvan de bezitters al op allerlei manier worden ontzien en bevoordeeld. Spreker kon niet begrijpen, dat men een deel der kosten van die verbetering wil leggen op de niet direct belanghebbenden. Met deze en andere opmerkingen verdedigde bij het amendement der sociaal-democraten op het voorstel der commissie van rapporteurs (alle kosten te bestrijden uit een bijzondere belasting.) Spreker beval de aanneming van dat amendement aan, waarmee recht aan de niet direct belanghebbenden zou worden gedaan.
De heer BRANDSMA beval in het belang van een goed financieel beleid en van de belastingplichtigen de aanneming van het amendement-de Jong met de zijne aan.
De heer WUITE vond het van belang, dat óók handel en nijverheid, die mede voordeel bij de verbetering hebben, bijdragen. Onbillijk zou men zijn, wanneer alle lasten in dit opzicht op ongebouwd werden gelegd. De heer de Jong moest met klinkender argumenten aankomen, zou spreker zich voor diens amendement verklaren. Hij was voor het voorstel der commissie van rapporteurs.
De heer CROLES zei, dat de grondeigendom in de laatste jaren slapende weg 50% rijker was geworden. Nu is het tijd, om de lasten op den bodem te leggen. Dus voor het amendement-de Jong met de zijne.
De heer Th. VAN WELDEREN BARON RENGERS betoogde, dat bij elken maatregel, die de provincie neemt, een element van algemeen belang is. Zoo ook hier. Op dien grond verdedigde spreker het voorstel der meerderheid van de commissie van rapporteurs. Geen reden, om met het amendement-de Jong c. s. mee te gaan.
De heer TERPSTRA motiveerde, waarom hij vóór dat amendement was. De maatregel komt im Groszen und Ganzen ten bate van den grond.
De heer L. DE JONG repliceerde. Dat de minister om bedoelde wijziging het besluit niet zou goedkeuren, zooals de heer Th. van Welderen baron Rengers vreesde, kon spreker niet gelooven.
Op nader aangehaalde gronden handhaafde hij zijn amendement. Het geldt hier een uitgave, die gerust op de schouders van de grondbezitters kan worden gelegd.
De heer WUITE repliceerde. Het is hier geen belasting naar draagkracht, zooals de heer de Jong beweerde. Ware dat zoo, spreker zou met diens amendement meegaan.
De heer L. W. DE VRIES legde er den nadruk op, dat men straks bij de bespreking van het peil van een algemeen belang had gesproken. En nu de financiën aan de beurt kwamen, zou het geen algemeen belang meer zijn? Dat verstond spreker niet. Vóór het voorstel van de commissie van rapporteurs.
De heer BRANDSMA repliceerde. Zijns inziens moest men hier niet op het beginsel, maar op de gevolgen letten.
De heer CROLES maakte nog een enkele opmerking.
De heer POLLEMA deelde mee, dat Gedeputeerde Staten geen bezwaar hadden tegen de wijzigingen, door de commissie van rapporteurs voorgesteld.
Nadat de heer DE JONG nogmaals het woord had gevoerd, kwam diens amendement (de kosten te betalen door den grond) in stemming. Verworpen met 31 tegen 10 stemmen.
De heer BRANDSMA trok zijn amendement in. Dit gebeurde echter te laat, waarom er over gestemd moest worden. Verworpen met 31 tegen 10 stemmen.
Daarna werd het voorstel der Commissie van Rapporteurs en het geheele voorstel tot verbetering van de afstrooming van het boezemwater, door de stichting van een stoomgemaal bij Tacozijl en bijbehoorende werken, zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De winterzitting van de Staten werd hierop gesloten.
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑ Provinciale Staten van Friesland: Vergadering van 7 Februari: Het afstroomingsvraagstuk. (1913, 8 februari) Leeuwarder courant, p. 2 en 3. Geraadpleegd op Delpher op 04-02-2024 van https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010599664:mpeg21:p002