Toespraak door Wouda bij de officiële ingebruikname

Uit Wouda's Wiki
Versie door Cierick Goos (overleg | bijdragen) op 8 jan 2024 om 20:31 (Nieuwe pagina gemaakt)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Dit is de toespraak die Wouda hield bij de officiële ingebruikname van het gemaal. Deze tekst is als uitgetijpt vel bewaard gebleven in het provinciaal archief.[1] Deze pagina geeft een leterlijke weergave van de orginele tekst.




Rede van van den Hoofdingenieur van den provincialen waterstaat van Friesland op 7 October 1920.


Het zij mij vergund, met toestemming van Uwe Majesteit, met betrekking tot de werken, welke thans zijn voltooid, het volgende mede te deelen.

Het gebied, dat zijn water op Frieslands boezem loost, heeft een grootte van 293900 H.A.[2]‚ waarvan 286433 H.A. in deze provincie en 7467 H.A. in de provincie Groningen zijn gelegen. De gronden namelijk in laatstgenoemde provincie en behoorende tot het voormallige Munnekezijlvest, brengen thans hun water naar Frieslands boezen.

Die boezem, bestaande uit verschillende meren waarvan, het Tjeukemeer, het Slotermeer, het Heegermeer, de Fluessen en de Morra, het Sneekermeer en het Bergumermeer wel de grootste zijn, uit een uitgebreid net van kanalen en vaarten, heeft een oppervlakte van pl.m. 26000 H.A. bij normale waterstanden, waaronder zijn te verstaan die, welke zich bewegen om en bij 0.20 M. + Z.P.[3] Bij hooge waterstanden is de oppervlakte van den boezem tengevolge van het onderlopen van boezemlanden en zomerpolders, ongeveer tweemaal zoo groot.

Tot nu toe beschikte de boezem enkel over natuurlijke loozingsmiddelen, dat zijn een 12-tal zeesluizen, welke vrij regelmatig over de kust zijn verdeeld. Bij de meestheerschende, n.l. de westelijke winden is echter een deel dezer sluizen werkeloos, doordien het laagwater in zee niet daalt beneden den boezemstand. Het gevolg daarvan is, dat veelal in het voorjaar, des winters bij zeer hooge standen en een enkele keer in den zomer de boezem niet voldoende is te beheerschen.

Gedurende langen tijd heeft men de verbetering van dezen onvoldoenden toestand gezocht in de afsluiting van de Lauwerszee en de vorming van een ruimen bergboezem binnen den afsluitdijk. De in 1896 benoemde Staatscommissie en de in 1902 ingestelde Lauwerszeecommissie hebben dit vraagstuk grondig onderzocht. De laatstgenoemde Commissie kwam tot de slotsom, dat de verbetering van de afwatering van Frieslands boezem moest worden gezocht in eene combinatie van de afsluiting van de Lauwerszee met eene bemaling aan de Zuidkust der provincie.

Na nauwgezette overweging heeft in 1910 de toenmalige Minister van Waterstaat beslist, dat de indijking van de Lauwerszee ontijdig is te achten, en dat de verbetering van de afstrooming van Frieslands boezem moet worden gevonden in de stichting van voldoend krachtige gemalen.

In Februari 1913 besloten de Staten van Friesland tot de stichting van een stoomgemaal van 750 W.P.K..[4] Later is dit vermogen in verband met de plannen tot verbetering van de Linde, volgens welke het Lindewater op Frieslands boezem zal worden afgestroomd, op 900 W.P.K. gebracht. Deze 900 W.P.K. komen overeen met een wateropbrengst van 4000 M3 per minuut bij een opvoerhoogte van 1 M. Dit vermogen is verdeeld over 8 centrifugaalpompen, elk met een opbrengst van 500 M3 per minuut. Deze pompen worden 2 aan 2 gedreven door een tandem compound stoommachine van pl.m. 625 E.P.K.[5] De benoodigde stoom wordt geleverd door zes Piedboeufketels, waarvan één dient als reserve.

Met eene korte toelichting moge ik U de inrichting en de bouw van het gemaal verduidelijken. Het machinegebouw rust op een fundeeringsplaat van gewapend beton, lang 8212 M. en breed 4412 M. Deze plaat draagt op pl.m. 1950 palen, waarvan die, welke steeds verticaal zijn belast, in hout, en die welke zijn geplaatst onder de gedeelten van het gebouw, welke onder sommige omstandigheden aan opwaarts gerichte druk kunnen zijn blootgesteld‚ in gewapend beton zijn uitgevoerd. Deze gedeelten der fundeeringsplaat zijn aan de genoemde gewapende betonpalen verankerd.

Op de fundeeringsplaat waarven de bovenkant op 3.40 ÷ Z.P.[6] ligt, rusten de zuig- en persbuizen der pompen, welke, voorzoover daarin geen vacüum optreedt, eveneens in gewapend beton zijn uitgevoerd. De 16 zuigbuizen zijn regelmatig over de boezemzijde van het gemaal verdeeld en monden twee aan twee uit tusschen gemetselde penanten. Elke twee penanten vormen de toevoer van één pomp, daartusschen zijn de eenigszins hellende krooshekken aangebracht en de vlotten, welke het vormen van luchtkolken tegengaan, terwijl hier een afsluiting door schotbalken is aan te brengen. In het gemaal ligt boven de zuigbuizen een keldervloer, waarop de werktuigen der condensatieinrichting zijn geplaatst. Aan de zeezijde monden de persbuizen van telkens twee pompen uit tusschen penanten, welke de hoofden van een keersluis vormen. In deze sluishoofden bevinden zich stormdeuren, waarvan de bovenkant reikt tot 4.10 M. + N.A.P.‚ overeenkomende met de hoogte van den zeedijk. Deze deuren worden gesloten bij hevigen storm, wanneer niet behoeft te worden gemalen. Een golfbreker, lang 220 M. is aan de Westzijde van het afvoerkanaal aangelegd ter beveiliging van het geheele werk. Het gebouw is zoodanig ingericht, dat het waterkeerend is tot den hoogst bekenden zeestand van 2.50 M. +  N.A.P.

In het ketelhuis zijn de zes stoomketels tot drie blokken vereenigd. Elk blok rust op een gewapende betonconstructie, dragende op palen. De fundeering van het ketelhuis zelve is geheel vrij gehouden van die der ketels. De rookkanalen, tot twee groepen vereenigd, monden uit in den schoorsteen van 60 M. hoogte.

Het water wordt aan het gemaal toegevoerd uit de Groote Brekken door een nieuw aangelegd stroomkanaal met een bodembreedte van 68 M., een diepte van 3 M. ÷ Z.P. en een breedte op den waterspiegel van 90 M. Op haar beurt wordt de Groote Brekken gevoed uit het Tjeukemeer door de Follegasloot, door de Haringsloot, uit het Slotermeer en uit de meer Noordelijk gelegen meren door een nieuw aangelegd stroomkanaal tusschen de Brekken en de Koevorde, lang 4 K.M., met een bodembreedte van 44 M., een diepte van 3 M. ÷ Z.P. en een breedte op den waterspiegel van 62 Meter.

Per etmaal zal dit stoomgemaal, dat op dit oogenblik het grootste is in Europe, 6 millioen M3 water naar zee kunnen voeren. Ten einde U bij het vormen van een voorstelling van een dergelijke hoeveelheid te hulp te komen, zou ik het volgende kunnen opmerken.

Wanneer men nagaat, hoe lang het bekende Nieuwe Kanaal te Leeuwarden, dat een breedte heeft van 40 M. en een diepte van 2.20 M. bij den tegenwoordigen waterstand‚ zou moeten zijn om in één etmaal geheel leeg te worden gemalen, dan komt men tot een lengte van juist 70 K.M., dat is ongeveer van Leeuwarden tot Meppel.

Een andere becijfering leert, dat al het water, dat zich in het Sneekermeer bevindt, in twee etmalen kan worden uitgeslagen.

Wanneer straks het sein daartoe zal klinken, zullen de machines in werking worden gebracht. Daarna zullen ongeveer 15 minuten verloopen, alvorens de pompen geheel met water zijn gevuld en de machines het vereischte aantal omwentelingen hebben bereikt. Dan zullen de pompen haar volle vermogen ontwikkelen.

Ik moge eindigen met een kort woord van dank te brengen aan allen, die met groote toewijding mij bij het ontwerpen en de uitvoering van dit werk hebben ter zijde gestaan.

Moge dit gemaal het zijne bijdragen tot vermeerdering van de welvaart der provincie Friesland.

Bronnen, noten en/of referenties

  1. Archief van de Provinciale Waterstaatsdienst van Friesland (archief nr 9-01). Tresoar. Inventaris nummer 926: Aantekening houdende de rede van de Hoofdingenieur van de Provinciale Waterstaat uitgesproken bij de in gebruikneming van het gemaal.
  2. H.A. staat voor hectare.
  3. Z.P. staat voor zomerpeil, hier gaat het om het Fries zomerpeil (FZP, gelijk aan NAP -0,66 meter).
  4. W.P.K. staat voor Waterpaardenkracht.
  5. E.P.K. staat voor Effectieve paardenkracht.
  6. In oude teksten wordt met het ÷ teken min bedoelt. Met 3.40 ÷ Z.P. wordt bedoelt 3,40 meter onder zomerpeil.