Poldergemaal
Nederland heeft enkele duizenden poldergemalen.
Alleen al de provincie Fryslân heeft er 900.
(zie voor de spreiding hiervan de watertafel in het bezoekerscentrum van het ir. D.F. Woudagemaal).
Drenthe zal er daarentegen een minimaal aantal hebben, evenals Limburg.
Het grote aantal poldergemalen is in de loop van de laatste decennia fors toegenomen. Dat kan voor Fryslân het best geïllustreerd worden aan de hand van het aantal stoomgemalen, dat waren er al bijna 30. (zie: Friese stoomgemalen)
Stoomgemaal Leppedyk bij Grou
De meeste stoomgemalen waren aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw vooral in gebruik als poldergemaal. Rondom Heerenveen en Joure zijn enkele stoomgemalen in gebruik die aanvankelijk voor de vervening en later voor de veenpolders (droogmakerijen) in gebruik zijn.
Wat de spreiding van de stoomgemalen in Fryslân betreft, de meeste liggen vooral in het Lage Midden en het zuidoostelijk laagveengebied. Een enkel gemaal ligt in het kleigebied van Westergo en meer naar de kust van de Zuiderzee/ IJsselmeer.
De bemaling in Fryslân (en natuurlijk ook in heel Nederland) kent natuurlijk een veel langere voorgeschiedenis. Al in de Middeleeuwen werd er mechanisch water uitgeslagen, in later eeuwen werden er windmolens ontwikkeld en deze leverden destijds een behoorlijke bemalingscapaciteit.
[[Bestand:
Naast de stoomgemalen van de 19e en 20e eeuw werden er in Fryslân ook al vroeg, diesel en elektrische poldergemalen gebouwd.
De toename van de gemalen van enige 10-tallen naar de huidige 900 poldergemalen valt te verklaren door een toename van de bevolking. Er ontstaan meer stedelijk gebieden, ieder met afzonderlijke waterbeheersing, waaruit het overtollige water vervolgens weer weg gemalen moet worden. Door een gecompliceerder netwerk van wegen en andere kunstwerken worden in steeds meer polders bestaande bemalingsstructuren doorsneden en moeten er poldergemaaltjes bijgebouwd worden om de bemaling opnieuw te reguleren.
Zo kon een rampzalige situatie bij Sneek pas opgelost worden, nadat het boezemgemaal J.L. Hooglandgemaal bij Stavoren in 1967 was gebouwd en er ook tegelijkertijd nieuwe poldergemalen werden bijgebouwd.
Tegenwoordig is het zeer goed mogelijk om grotere polders die een waterstaatkundige eenheid vormen weer te verdelen al naar gelang het gebruik dat wenselijk en of noodzakelijk maakt. Een natuurgebied vraagt om een heel ander waterpeil dan een akker of weiland. Alle waterschappen en hoogheemraadschappen leveren in dit opzicht maatwerk.
Die differentiatie zorgt voor de toename van het aantal poldergemalen. Soms gaat het daarbij om enkele tientallen hectares die bemalen moeten worden. Poldergemalen hebben vaak een grote capaciteit en nemen slechts een klein bouwvolume in beslag. Dat is ook de reden waarom de meeste poldergemalen nauwelijks opvallen in het landschap.
De kleinste worden gevormd door een groene manshoge kast. Als een dergelijke kast aan de slootkant staat al dan niet voorzien van een krooshek(je) en een peilschaal dan gaat het vrijwel zeker om een poldergemaal. De mogelijk verwarring met een elektriciteitshuisje kan worden uitgesloten als er ,,iets" het water insteekt. Dat ,,iets" is dan de pomp die het water opvoert.
Als het poldergemaal een slag groter wordt en aan een vaart of kanaal staat, of op een meer en dus de boezem uitslaat, dan kan het een groter kunstwerk zijn en daarmee ook zichtbaarder zijn in het landschap. In de meeste gevallen staat het ook wel bij het toegangshek aangegeven dat het een poldergemaal is, eventueel van extra informatie voorzien voor welke polder en hoe groot de polder is.
Inmiddels hebben enkele waterschappen (hoogheemraadschappen) besloten om de grotere poldergemalen een eigen herkenbare stijl mee te geven. Modern, maar wel als gemaal herkenbaar. Het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben dit in hun beleid vastgelegd.
Langs de provinciale weg Groningen-Winsum staat ook een poldergemaal, het bijzondere hiervan is dat de waterloop oost - west is gericht en het gebouw noord - zuid. Aan de zuidzijde is een muur van baksteen opgetrokken, een verwijzing naar de stad Groningen die ten zuiden van het gemaal ligt. Aan de noordzijde is er transparante glasgevel gemaakt. De voorbijganger kan hier ongehinderd naar binnenkijken. Iets verder langs deze weg staat even voorbij Mensingeweer het vrij nieuwe gemaal Abelstokstertil.
Ook dit gemaal is vrij compact, wie niet weet dat het er staat, zal er zo aan voorbij kunnen gaan. Die compactheid valt weer te verklaren uit de pompen en motoren die veel kleiner zijn dan de benodigde apparatuur in de eerste poldergemalen zo rond de eeuwwisseling van 1900. Toen had vrijwel ieder poldergemaal nog een schoorsteen en een kolenloods. Beide zijn niet meer nodig. Ieder nieuw poldergemaal wordt als elektrisch gemaal ontworpen.
Bovendien is het opvoerwerktuig tegenwoordig aanzienlijk kleiner, maar wel krachtiger. Werd in de eerste poldergemalen een [[scheprad[[, vijzel of centrifugaalpomp geplaatst, nu is een kleine zuigerpomp vaak voldoende.
Ieder polder heeft wel een poldergemaal, meerdere gemalen is zeer goed mogelijk, dat hangt in sterke mate af van de omvang van de polder en het gebruik van de polder.
Poldergemalen kunnen groot en klein zijn afhankelijk van de te bemalen oppervlakte. Ook zit er een verschil tussen de oude poldergemalen die vaak nog groot zijn en de nieuwe poldergemalen die al veel kleiner en compacter zijn.
(zie ook: polder en poldermolen)