Help:Zandbak: verschil tussen versies

61.369 bytes verwijderd ,  19 feb 2023
k
Wijzigingen door Cierick Goos (Overleg) hersteld tot de laatste versie door [[User:imported>Cierick Goos|imported>Cierick Goos]]
(Nieuwe pagina met de lezing van Dijxhoorn bij de overdracht van zijn rectorschap)
k (Wijzigingen door Cierick Goos (Overleg) hersteld tot de laatste versie door [[User:imported>Cierick Goos|imported>Cierick Goos]])
Labels: Vervangen Terugdraaiing
Regel 1: Regel 1:
<div style="float:left; margin-right: 32px;">
{| style="border-collapse:collapse; float:right; margin-left: 30px;"
__TOC__
|+ style="caption-side:bottom; text-align:left; padding: 2px" | ''Afgeronde stenen bij portiek zeezijde.''
</div>
| style="background-color:#cccccc; width:240px; height:320px; vertical-align:middle; text-align:center;"| Hier een foto invoegen
Professor Dijxhoorn is in de periode 1916 - 1919 Rector-magnificus geweest van de Technische Hoogeschool Delft (nu bekend als de Technische Universiteit Delft). Bij de overdracht van het rectorschap aan zijn opvolger gaf hij een lezing die bewerkt is tot deze wiki pagina.
|}
In de buitengevels van het gebouw zijn 270.000 gevelklinkers verwerkt. De stenen zijn, net als de andere stenen die in het Woudagemaal verwerkt zijn, geleverd door de firma Ratering Arntz te Bemmel. <sup>[1]</sup> Op verschillende plekken zijn gevelstenen met een bijzondere vorm gebruikt. Dergelijke stenen worden vormstenen of profielstenen genoemd. Al vanaf de middeleeuwen worden profielstenen toegepast, vooral bij kerken. <sup>[3]</sup> Een voorbeeld van vormstenen bij het Woudagemaal zijn de stenen met licht afgeronde hoeken die toegepast zijn bij het portiek in de langsgevel van de machinehal aan de zeezijde. Onderstaande bouwtekening toont (een deel van) deze gevel met het portiek. Op de foto die onder de tekening staat, zijn de afgeronde stenen duidelijk te zien.<br clear=all>


De tekst van deze wiki pagina is gebaseerd op de uitgeschreven tekst van de lezing zoals afgedrukt in het Jaarboek van de Technische Hoogeschool Delft uit 1910.<ref>Dijxhoorn, J.C. (1919). De Werktuigen voor het bemalen van onze Polders en Boezems gedurende de laatste twintig jaren. ''Jaarboek van de Technische Hoogeschool Delft, pagina 22-42.'' Geraadpleegd op 19-2-2013, van https://tresor.tudelft.nl/tijdschrift/jaarboeken/</ref>
De lezing is indertijd ook afgedrukt in De Ingenieur nummer 38 van 1919,<ref>Dijxhoorn, J.C. (1919). De Werktuigen voor het bemalen van onze Polders en Boezems gedurende de laatste twintig jaren. ''De Ingenieur, jaargang 34 (nummer 38), pagina 694-701.'' Geraadpleegd op Delpher op 19-02-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:2981055:mpeg21:0001</ref>
en in twee delen in het Technisch studenten-tijdschrift uit 1919 in nummers 7 en 8.<ref>Dijxhoorn, J.C. (1919). De Werktuigen voor het bemalen van onze Polders en Boezems gedurende de laatste twintig jaren. ''Technisch studenten-tijdschrift, jaargang 9 (nummer 7 en 8), pagina 114-119 en 131-137.'' Geraadpleegd op Delpher op 18-02-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMAD01:000211007:00001 en https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMAD01:000211008:00001</ref>


Bij het omzetten van de tekst naar deze wikipagina is er een hoofdstukken structuur toegevoegd, dit om de leesbaarheid te vergroten.
{| style="border-collapse:collapse; margin: auto;"
|+ style="caption-side:bottom; text-align:left; padding: 2px" | ''Langsgevel van het machinegebouw (zee zijde). ''<sup>[2.1]</sup>
| style="background-color:#cccccc; width:800px; height:344px; vertical-align:middle; text-align:center;"| Hier een foto invoegen
<!--[[Bestand: Verwijzen naar het bestand van bouwtekening 781-65a Bestandsnaam.ext|link=]] -->
|}


Op het einde van zijn lezing verteld professor Dijxhoorn dat hij in de naastgelegen zaal verschillende foto's ter bezichtiging heeft gesteld. Dit zodat zijn toehoorders zich een betere voorstelling kunnen maken van de bemalingswerktuigen die hij in zijn lezing behandeld heeft. Geheel in deze gedachte zijn er diverse afbeeldingen bij de tekst gezocht en in de tekst opgenomen.
<br clear=all>
<br/>
----
<br/>
<p style="font-size: 1.8em; font-family: 'Linux Libertine','Georgia','Times',serif; line-height: 1.3; font-weight: bold; text-align:center; border-style:none;">
De Werktuigen voor het bemalen van onze Polders en Boezems gedurende de laatste twintig jaren.
</p>


Rede, uitgesproken op Maandag 15 September 1919, door
{| style="border-collapse:collapse; float:right; margin-left: 30px;"
Prof. J.C. Dijxhoorn, w.i., bij de overdracht van de waardigheid
|+ style="caption-side:bottom; text-align:left; padding: 2px" | ''Afgeronde stenen bij ingang ketelhuis.''
van Rector-magnificus aan Prof. dr. M. de Haas.
| style="background-color:#cccccc; width:240px; height:320px; vertical-align:middle; text-align:center;"| Hier een foto invoegen
|}
De stenen met afgeronde hoeken zijn ook verwerkt bij de dubbele deuren die toegang geven tot het ketelhuis. Deze stenen zijn te zien op de volgende foto.  


==Introductie==
De afgeronde stenen zijn zogenaamde vormbakstenen. <sup>[1]</sup> Het woord vormbaksteen verwijst naar het gebruik van vormbakken bij het productieproces. In deze bakken krijgen de stenen hun (aanvankelijke) vorm. Men spreekt op dat moment over groene stenen of vormelingen. <sup>[3]</sup> De afgeronde stenen bij het Woudagemaal zijn ontstaan door deze vormelingen vóór het bakken met een kleirasp af te ronden. <sup>[1]</sup> Het afronden moest snel na het vormen gebeuren, voordat de steen te hard werd om nog te kunnen bewerken.<sup>[3]</sup>
[[Bestand:Rector magnificus Dijxhoorn.jpg|miniatuur|rechtop=0.75|Prof. ir. J.C. Dijxhoorn, Rector-magnificus 1916-1919. Bron: Archief TU Delft.]]
:''Dames en Heeren, die door Uwe tegenwoordigheid een blijk van belangstelling geeft in de Technische Hoogeschool, Hooggeschatte Toehoorderessen en Toehoorders.''
Naast de gevelstenen met afgeronde hoeken zijn er in het Woudagemaal nog meer stenen met een bijzondere vorm verwerkt. Het Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis vermeldt in het door hen opgestelde Bouwhistorisch Onderzoek van het Ir. D.F. Woudagemaal dat bij de penanten en ramen profielstenen zijn aangebracht. Bij de penanten zijn de profielstenen bij een verbouwing rond 1980 verdwenen; er kwam een grovere detaillering voor in de plaats. Bij de ramen zijn de profielstenen toegepast voor het maken van schuine vensterbanken aan de buitenzijde. <sup>[1]</sup> Dit is te zien op onderstaande foto. <br clear=all>


Nagenoeg 20 jaren geleden mocht ik bij het openen van mijn lessen
{| style="border-collapse:collapse; float:left; margin-right: 30px;"
als hoogleeraar aan de Polytechnische School <ref>Voetnoot in oorspronkelijke artikel: Den 3en October 1899 in het lokaal No. 16 aan de Westvest, destijds in gebruik voor de colleges in toegepaste natuurkunde. Dit was toen de ruimste en fraaiste collegezaal van de P. S.</ref>
|+ style="caption-side:bottom; text-align:left; padding: 2px" | ''Profielstenen bij kozijnen machinegebouw.''
de aandacht van mijne
| style="background-color:#cccccc; width:400px; height:300px; vertical-align:middle; text-align:center;"| Hier een foto invoegen
toehoorders o.a. bepalen bij enkele hoofdeigenschappen van centrifugaal-
<!--Verwijzen naar het fotobestand ‘Profielstenen bij kozijnen machinegebouw’.-->
pompen in den vorm, waarin deze voor polder- en boezemgemalen
|}
werden uitgevoerd, en bij de omstandigheden, waaronder deze
Op de eerder op deze pagina weergegeven bouwtekening van de langsgevel van het machinegebouw aan de zeezijde zijn de ramen te zien waaronder zich de vensterbanken met profielstenen bevinden. Ook onder de ramen in de langsgevel  aan de boezemzijde zijn profielstenen toegepast. (Een deel van) deze gevel is te zien op onderstaande bouwtekening. <sup>[2.2]</sup> De tekening die daarna staat weergegeven geeft een overzicht van de diverse profielstenen die zijn toegepast bij het Woudagemaal. <sup>[2.3]</sup> <br clear=all>
pompen bij voorkeur moeten werken om daarmede het hoogste nuttig
effect te bereiken.


In de constructie van centrifugaalpompen voor de genoemde bemalingen
zijn sedert dien tijd verschillende verbeteringen aangebracht
en de grootte van de uitvoeringen is in buitengewone mate toegenomen.
Daarnaast zijn in den laatsten tijd ook andere wateropvoerwerktuigen
voor hetzelfde doel in gebruik gekomen, en zoo kwam het mij voor,
dat ik de aandacht van mijne hoorders in dit uur zou mogen vragen
voor „De werktuigen voor het bemalen van onze polders en boezems
gedurende de afgeloopen 20 jaren.”


Staat U mij dan toe, dat ik eerst Uwe aandacht bepaal bij de
{| style="border-collapse:collapse; margin: auto;"
ontwikkeling van de voornaamste bemalingswerktuigen zelf gedurende
|+ style="caption-side:bottom; text-align:left; padding: 2px" | ''Langsgevel van het machinegebouw (boezem zijde). <sup>[2.2]</sup> ''
dit tijdperk, waarbij de machines, die ze drijven, niet buiten bespreking
| style="background-color:#cccccc; width:800px; height:344px; vertical-align:middle; text-align:center;"| Hier een foto invoegen
kunnen blijven, en dat wij daarna nog eenige oogenblikken in het
<!-- [[Bestand: Verwijzen naar het bestand van bouwtekening 781-65b Bestandsnaam.ext|link=]] -->
bijzonder bij deze drijfwerktuigen stilstaan en bij de omstandigheden,
|}
welke de keuze van de drijfkracht bepalen.<br clear=all>


==Bemalingswerktuigen en de machines die ze drijven==
===Schepradgemalen===
[[Bestand:Stadsarchief Amsterdam, Gemaal Zeeburg.jpg|miniatuur|Schepradgemaal Zeeburg, bouwjaar 1879. Dit gemaal loost water uit de grachten van Amsterdam op het IJ. Bron: Stadsarchief Amsterdam.]]
Schepradgemalen van eenig belang zijn in dit tijdvak niet meer
gebouwd. De kosten van aanleg en onderhoud van deze gemalen zijn
tegenover die van centrifugaalpompgemalen van gelijk vermogen te
groot. Het voordeel van een iets grooter nuttig effect bij zeer kleine
opvoerhoogten weegt tegen dit nadeel niet op, en gaat trouwens voor
de installatie in zijn geheel genomen verloren, tengevolge van
het betrekkelijk kleine aantal omwentelingen, dat nu eenmaal voor
een scheprad wordt vereischt. Men kan dit wel vergrooten door de
verbeterde schoepconstructie van den civiel-ingenieur Paul toe te passen;
doch meer dan 7 omwentelingen per minuut kan men ook daarmede
niet bereiken.


[[Bestand:Stadsarchief Amsterdam, Scheprad van Gemaal Zeeburg.jpg|miniatuur|links|Detail van de schepraderen van gemaal Zeeburg. Bron: Stadsarchief Amsterdam.]]
{| style="border-collapse:collapse; margin: auto;"
Met het oog op de bezwaren, verbonden aan een tandradoverbrenging
|+ style="caption-side:bottom; text-align:left; padding: 2px" | ''Profielstenen. <sup>[2.3]</sup> ''
met sterke verhouding, legde men zich voor de stoommachines,
| style="background-color:#cccccc; width:700px; height:300px; vertical-align:middle; text-align:center;"| Hier een foto invoegen
die als drijfwerktuigen voor een schepradgemaal vrijwel uitsluitend in
<!-- [[Bestand: Verwijzen naar het bestand van bouwtekening 781-39 Bestandsnaam.ext|link=]]-->
aanmerking komen, bij een kleiner aantal omwentelingen neer dan
|}
men voor deze zou hebben gewenscht. Het nadeel, dat hieruit voor
het totale nuttig effect voortvloeide, was grooter dan de geringe winst,
die het wateropvoerwerktuig zou hebben opgeleverd.


Het eenige mij bekende schepradgemaal, dat niet door stoommachines,
maar door electromotoren wordt gedreven, is het gemaal
''„Zeeburg"'', dat tot 1916 geregeld in gebruik was voor de waterverversching
van de stadsgrachten van Amsterdam. De acht groote
schepraderen van dit gemaal werden oorspronkelijk, twee aan twee,
door vier stoomwerktuigen in beweging gebracht. Deze zijn in de jaren
1907 tot 1913 achtereenvolgens door electromotoren vervangen.<ref>Het stoomschepradgemaal Zeeburg werdt in 1879 gebouwd. Ernaast kwam de Zeeburgersluis. In 1906 werdt besloten de stoommachines te vervangen door elektrische motoren, die uiteindelijk pas rond 1912 geïnstalleerd zijn. In 1943 is het gemaal vervangen door het huidige gemaal Zeeburg (op dezelfde plek). Dit nieuwe gemaal is voorzien van elektrisch gedreven schroefpompen. Bron: [https://www.agv.nl/recreatie/watererfgoed/gemalen/gemaal-zeeburg/ Waterschap Amstel Gooi en Vecht].</ref>


===Vijzels===
== '''Bronnen''' ==
[[Bestand:NH archief, Vijzelmolen.jpg|miniatuur|Poldermolen, in 1836 omgebouwd van scheprad-naar vijzelmolen. Bron: Noord-Hollands Archief.]]
# Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis v.o.f. (2013). Bouwhistorisch Onderzoek Ir. D.F. Woudagemaal, Lemmer.
Vijzels, waarvoor men in de noordelijke provinciën van ons land
# Tresoar, Tekeningen- en kaartenarchief Provinciale Waterstaatsdienst van Friesland 1876-1986 (archief nr. 9-05) Inv. nr. 781: ''Bouwkundige tekeningen betreffende de bouw van het stoomgemaal bij Lemmer inzake de bemaling van Frieslands boezem''
steeds voorliefde heeft gehad, moesten ook dáár, wat de meer belangrijke
#: 2.1. Bestek 6, blad 65a: ''Langsgevel van het machinegebouw (zee zijde)'' [[Media:781-65a Langsgevel machinegebouw (zee zijde).png|[Link naar tekening]]]
gemalen betreft, het veld ruimen voor centrifugaalpompen om overeenkomstige
#: 2.2. Bestek 6, blad 65b: ''Langsgevel machinegebouw (boezem zijde)'' [[Media:781-65b Langsgevel machinegebouw (boezem zijde).png|[Link naar tekening]]]
redenen als zooeven voor schepraderen werden genoemd,
#: 2.3. Bestek 6, blad 39: ''Profielstenen'' [[Media:781-39 Profielstenen.png|[Link naar tekening]]]
zij het ook dat deze redenen voor vijzels in minder sterke mate gelden.
# Stenvert, R. (2012). ''Biografie van de baksteen.'' Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, p. 30/31.
Voor kleine bemalingen gaf echter het toenemend gebruik van windmotoren
<br>
tot vermeerderde toepassing van vijzels aanleiding.


Was de Hollandsche windmolen namelijk gedurende meer dan twee
eeuwen een voorbeeld geweest van een voortreffelijk geconstrueerd
drijfwerktuig, zoo kan niet worden ontkend, dat men in de 19<sup>e</sup> eeuw
hier te lande bleef teren op ouden roem en niet met zijn tijd bleef
meegaan.


De Hollandsche windmolen immers is duur in aanleg en zwaar
[[Category:Het gemaal bouwkundig]]
van constructie, ook wat het loopende werk aangaat. Dit laatste heeft
het groote nadeel, dat een windsnelheid van 8 of 9 m per seconde
noodig is om den molen te doen werken en dat het aantal maaldagen
per jaar dus zeer beperkt is.
 
Zoogenaamde Amerikaansche windmotoren, echter meestal in Duitschland
gefabriceerd, werden voor het behandelde tijdvak voor bemaling
van kleine polders meer en meer toegepast en zijn voor zulke polders,
wanneer de opvoerhoogte en de kwel klein en de waterberging
betrekkelijk groot zijn, wel op hun plaats. De firma R. S. Stokvis & Zonen
bracht den Duitschen ''„Hercules”''- windmotor in zoodanigen doelmatigen
vorm, dat hij voor de bemaling van kleine polders onder genoemde
omstandigheden geschikt was. Daar deze windmotoren wellicht niet
zoo algemeen bekend zijn als zij verdienen, zij het mij vergund er
eenige woorden aan te wijden.
 
[[Bestand:Stadsarchief Amsterdam, De Cruquis.jpg|miniatuur|links|Stoomgemaal De Cruquius uit 1849 is een voorbeeld van een gemaal met zuigerpompen. Bron: Stadsarchief Amsterdam.]]
Door doelmatige constructie en ruime toepassing van kogelblokken
voor de assen is de eigen wrijving van het werktuig zoodanig
verminderd, dat een windsnelheid van 3 à 4 m per seconde reeds
voldoende is om het in beweging te brengen. Daar over een geheel
jaar genomen gedurende gemiddeld 48% van den tijd de windsnelheid
tusschen 4 en 8 m per seconde bedraagt, wordt hierdoor het aantal
maaluren per jaar aanmerkelijk grooter dan dat van een ouden Hollandschen
windmolen.
 
[[Bestand:Windmotor Kloosterpolder.jpg|miniatuur|Herkules windmotor van Waterschap de Kloosterpolder "de reus van de Kleasterpolder", bouwjaar 1913.<ref>De molen werd op 24 december 1913 in gebruik genomen en was de grootste van West-Europa. De molen werd oorspronkelijk in Dresden, Duitsland gebouwd door de "Vereinigte Windturbine Werke AG" en geïmporteerd door Stokvis en Zonen uit Rotterdam en geïnstalleerd door firma van Stralen van Wytgaard. In 1971 is de in verval geraakte molen gesloopt, de betonnen voet van de molen heeft nog jaren dienst gedaan als gebouw voor de dieselmotor. Bron: [https://www.molendatabase.net/detail.php?dbnr=142 MolenDatabase.net].</ref> Bron: MolenDatabase.net.]]
Als wateropvoerwerktuig is de vijzel in dit geval als aangewezen.
Men wenscht namelijk een werktuig, waarvoor bij stijgend aantal
omwentelingen een drijvend koppel vereischt wordt, waarvan het moment
slechts in geringe mate toeneemt. Hieraan voldoet een centrifugaalpomp
niet. Deze voert bij toenemend toerental meer water op en vereischt
daartoe ook een veel grooter drijvend koppel. Een zuigerpomp, die
een vrijwel constante drijfkracht zou vereischen, heeft voor de kleine
opvoerhoogten, die hier in aanmerking komen, te veel eigen wrijving,
dus een te slecht nuttig effect. Bovendien wenscht men, dat ook bij
een zwakken wind (van b.v. 5 m per seconde) gemalen kan worden,
al is het drijvend koppel, dat uitgeoefend kan worden, dan ook gering.
Van alle wateropvoerwerktuigen, die in aanmerking komen, voldoen
alleen het scheprad en de vijzel aan dezen eisch, dank zij het lekken
langs de schoepen, dat bij een klein aantal omwentelingen de opgevoerde
waterhoeveelheid sterk doet afnemen en bij een toenemend aantal
omwentelingen betrekkelijk weinig invloed heeft. Ten slotte is de vijzel
wegens de rustiger werking, het kleiner gewicht en het grooter aantal
omwentelingen per minuut in dit geval doelmatiger dan het scheprad.
 
Men is er in geslaagd den windmotor geheel zelfwerkend te maken,
zoodat geen andere bediening noodig is dan het vullen van de oliepotten
en het stilzetten van den motor, als de polder op peil is gekomen.
Dank zij een vrij groote staartvaan stelt de motor zich zelf in bij
wisselende windrichting. Maar men zou zich vergissen, wanneer men
meende, dat de horizontale projectie van de asrichting van het windrad
nu altijd met die windrichting zou overeenkomen. Dit is namelijk alleen
bij zwakken wind het geval. Door een vernuftige inrichting, waarvan
de beschrijving mij thans te ver zou voeren en zonder teekeningen
ook niet wel mogelijk zou zijn, wijkt de as van het windrad meer af
van de windrichting naarmate de windkracht toeneemt, zoodat ze bij
stormweder loodrecht daarop staat, waardoor dan de motor geheel buiten
werking is gesteld.
 
Dergelijke windmotoren nu zijn in de afgeloopen twintig jaren voor
de bemaling van talrijke kleine polders uitgevoerd, voornamelijk in
Friesland, doch ook wel in Groningen en in Noord-Holland, zoodat
thans 21.000 ha in Nederland door zulke motoren worden bemalen.
De grootste uitvoering ervan is die voor den „Kloosterpolder” te Ried
bij Franeker met een oppervlakte van 1000 ha, welke bemalen wordt
dooreen motor met een windrad van 15 m middellijn in verbinding
met een vijzel van 1,80 m middellijn. Van deze installatie wordt als
maximum opbrengst opgegeven 65 m<sup>3</sup> per minuut bij een opvoer-
hoogte van 1,30 m, hetgeen overeenkomt met nagenoeg 19 wpk.
 
==Centrifugaalpompen==
Voor kleine uitvoeringen moge dus de vijzel toepassing hebben
gevonden, bij meer belangrijke bemalingen zijn in het tijdvak, dat
ons bezighoudt, centrifugaalpompen verreweg het meest in gebruik
genomen.
 
[[Bestand:RCE, Stoomgemaal Het Grootslag.jpg|miniatuur|links|rechtop 1.25|Stoomgemaal Het Grootslag II te Broekerhaven, bouwjaar 1913, capaciteit 200 m<sup>3</sup> per minuut.<ref>Het stoomgemaal Het Grootslag II werd in 1907 gebouwd ter vervanging van 9 watermolens bij broekerhaven en het uit 1870 daterende gemaal Grootslag, dat als reservergemaal in gebruik bleef. Het gemaal werd ontworpen door het ingenieursbureau W.C. en K. de Wit uit Amsterdam en had oorspronkelijk een capaciteit van 200 m<sup>3</sup> per minuut. De installatie, bestaande uit een compound stoommachine van 147 kW en een centrifugaalpomp, werd geleverd door de Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel te Amsterdam, later Werkspoor. Het gemaal zorgde voor de afwatering van de gelijknamige polder "Het Grootslag" op de toenmalige Zuiderzee.  Bron: [https://www.gemalen.nl/gemaal_detail.asp?gem_id=115 De Nederlandse Gemalen Stichting].</ref> Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.]]
Hoewel er nu vóór dien tijd vele centrifugaalpompen in ons land
waren vervaardigd voor allerlei toepassingen aan boord van schepen,
waarbij in het bijzonder die aan boord van zandzuigers dikwijls een
belangrijk vermogen vertegenwoordigden, werden toch destijds de meeste
centrifugaalpompen voor de bemaling van onze polders in het buitenland
uitgevoerd. Engelsche en Belgische machinefabrieken vonden in de
Nederlandsche polders dikwijls een voordeelig afzetgebied, terwijl de
Nederlandsche machinefabrikanten zich maar al te dikwijls lieten
afschrikken door de zware garanties betreffende wateropbrengst en
nuttig effect, welke in den regel aan zulke leveringen werden verbonden.
 
Onder de ervaren constructeurs, die destijds in de Nederlandsche
machinefabrieken met de leiding van de constructie-bureaux waren
belast, waren er slechts bij hooge uitzondering, die de studie aan de
Polytechnische School te Delft of elders hadden gevolgd. De meeste
behoorden tot die stoere werkers, die zich geheel door eigen kracht
tot hun zeer verantwoordelijke betrekking hadden opgewerkt.
 
Nu is het zeer verklaarbaar, dat dezen zich, wat de mechanica
betreft, wel goed konden inwerken in de statica, de kinematica en
dat gedeelte van de toegepaste mechanica, dat veelal de leer der
bouwconstructiën wordt genoemd, doch dat het voor hen moeilijker
was in de dynamica en nog wel in de hydro-dynamica zoodanig vasten
grond te verkrijgen, dat zij daarop konden voortbouwen tot
verbetering der centrifugaalpompen. Engelsche of Belgische constructeurs,
van wie men zeker niet kan zeggen, dat zij beter waren onderlegd
dan hunne Nederlandsche collega’s, verstonden dikwijls beter de kunst
om, wanneer het bij de aflevering nu eens aan een volledige
vervulling der voorwaarden haperde, dan toch tot een afwikkeling te
komen, waarbij de besteller zich neerlegde.
 
In dit alles is in deze 20 jaren groote verandering gekomen. De
werktuigkundig-ingenieurs van Delft vonden langzamerhand in vele
Nederlandsche machinefabrieken plaatsing. Dit had indirect ook
invloed op de oudere constructeurs, die als het ware door de jongere
werden aangevuurd en minder dan voorheen tegen de geëischte
garantie-cijfers opzagen. Er kwam meer durf in de Nederlandsche machinefabrieken.
Het inzicht in den aard van de werking der centrifugaalpompen
drong in werktuigkundige kringen meer door, ook in verband
met vele buitenlandsche, vooral Duitsche boeken, die op dit gebied
verschenen.
 
<div style="margin: auto; text-align: center;"><ul style="margin: 0;><!--
--><li style="display: inline-block; margin: 0.5em; vertical-align: top;">[[Bestand:Collectie overijsel, Stoomgemaal Echten.jpg|miniatuur|geen|x250px|Stoomgemaal te Echten. Bouwjaar 1913. Bron: Collectie overijsel.]]</li><!--
--><li style="display: inline-block; margin: 0.5em; vertical-align: top;">[[Bestand:Collectie overijsel, Stoomgemaal Echten, machines.jpg|miniatuur|geen|x250px|Machinekamer stoomgemaal Echten. Gelijkstroom Stork-Stumpf stoommachine, n = 2000 omw/min, 210 IPK.<ref>Het gemaal in Echten was oorspronkelijk voorzien van een tweezijdig aanzuigende Stork centrifugaalpomp met een capaciteit van 225 m<sup>3</sup>/minuut bij een opvoerhoogte van circa 3,50 m. De pomp werd aangedreven door een gelijkstroom Stork-Stumpf stoommachine met een vermogen van 210 pk. In 1925 is de stoomaandrijving vervangen door een Heemaf sleepring-elektromotor met een vermogen van 135 kW die met een vlakke riem de pomp aandreef. De 26 meter hoge schoorsteen is toen gesloopt. Bron: [https://www.gemalen.nl/gemaal_detail.asp?gem_id=372 De Nederlandse Gemalen Stichting].</ref> Bron: Collectie overijsel.]]</li>
</ul></div>
Zoo werden dan vele belangrijke pompinstallaties door verschillende
Nederlandsche machinefabrieken uitgevoerd. Wanneer ik mij om
de lijst niet te lang te maken eens bepaal tot pompen met een
wateropbrengst van 200 m<sup>3</sup> per minuut of meer, dan kan ik noemen de
centrifugaalpompen voor het Waterschap ''Schouwen'' en den Polder
''„het Grootslag”'', welke door direct gekoppelde stoomwerktuigen werden
gedreven, en die van het Heemraadschap van ''„de Strijkmolens van de Niedorper Kogge”''
en van het watergemaal ''„Leeghwater”'' van den
Haarlemmermeerpolder, welke door Diesel-motoren worden bewogen.<ref>Oorspronkelijk was gemaal Leeghwater een stoomgemaal met zuigerpompen net als De Cruquius en De Lynden. In 1912 is gemaal Leegwater omgebouwd en uitgerust met met een centrifugaalpomp aangedreven door een diesel motor.</ref>
Elke van deze centrifugaalpompen levert 250 tot 300 m<sup>3</sup> per minuut.
Zij werden alle door de fabriek „Werkspoor” te Amsterdam uitgevoerd.
 
De machinefabriek van Gebr. Stork & Co. te Hengelo bouwde
centrifugaalpompen voor den ''Echtener Veenpolder'', het
''Noorderstoomgemaal'' bij Keizersveer, den ''Zuidplaspolder'' en het Waterschap ''Appeltern'',
welke alle een wateropbrengst van 200 tot 250 m<sup>3</sup> per minuut hebben
en door stoomwerktuigen worden gedreven.
 
<div style="margin: auto; text-align: center;"><ul style="margin: 0;><!--
--><li style="display: inline-block; margin: 0.5em; vertical-align: top;">[[Bestand:Collectie overijsel, Appeltern.jpg|miniatuur|geen|x260px|Machinekamer van stoomgemaal De Tuut in Appeltern. Bron: Collectie overijsel. Voor meer informatie zie de website van [https://www.stoomgemaaldetuut.nl/ Stoomgemaal De Tuut].]]</li><!--
--><li style="display: inline-block; margin: 0.5em; vertical-align: top;">[[Bestand:Collectie overijsel, Installatie Keizersveer.jpg|miniatuur|geen|x260px|De bemalingsinstallatie voor het Noorderstoomgemaal bij Keizersveer in opbouw in de fabriek van Stork Hengelo. Bron: Collectie overijsel.]]
</ul></div>
De machinefabriek „Jaffa” te Utrecht voerde twee pompen uit voor
''&apos;t Land van Maas en Waal'', en één voor het Waterschap ''Hommerts'',
alle gedreven door gelijkstroom-stoommachines, en voor den Polder
''„Het Grootslag”'', gedreven door een Diesel-motor. Dit zijn alle pompen
met een wateropbrengst van 200 tot 270 m<sup>3</sup> per minuut. Verder leverde
deze fabriek de pomp voor ''„de vier Noorder Koggen”'' <ref>In het gemaal „de vier Noorder Koggen” is nu het [https://stoommachinemuseum.nl/ Nederlands Stoommachinemuseum] gevestigd.</ref>,
welke niet minder
dan 400 m<sup>3</sup> per minuut levert en door een zuiggasmotor wordt gedreven.
 
De Koninklijke Machinefabriek voorheen E.H. Begemann te Helmond
leverde o.a. een pomp voor den Polder ''„den Hitsert”'' nabij Zuid-
Beyerland, gedreven door een Diesel-motor, en twee pompen voor de
waterverversching te ’s-Gravenhage, gedreven door electro-motoren met
riemoverbrenging. Dit zijn pompen voor nagenoeg 240 m<sup>3</sup> per minuut.
 
Ik vermeld deze pompen met belangrijke wateropbrengst om een
denkbeeld te geven van hetgeen onze Nederlandsche machine-industrie
op dit gebied voortbrengt. Om niet te uitvoerig te worden laat ik de
bijbehoorende opvoerhoogten nu maar achterwege.
 
Wanneer men deze centrifugaalpompen vergelijkt met die van een
vorige periode, dan vindt men dat het werkende deel van de pomp,
veelal de waaier genoemd, van alle onderdeden der pomp wel de
grootste vervorming heeft ondergaan en bij deze moderne polderpompen
voor groote wateropbrengst de gedaante van een schoepentrommel
heeft gekregen. De redenen van deze vervorming zijn de volgende:
 
[[Bestand:915 Centrifugaalpomp voor de vier Noorderkoggen.jpg|miniatuur|rechtop 1.25|Centrifugaalpomp voor „de Vier Noorderkoggen” 400M<sup>3</sup> p. minuut.<ref name="I915">Afbeelding afkomstig uit de aanbieding door machinefabriek „Jaffa” voor het provinciaal stoomgemaal te Lemmer. Bron: Tresoar, archief 9-01, inv. nr. 915.</ref>]]
De verlangde wateropbrengst per minuut is zóó groot geworden,
dat men, al bleef men nu vrijwel zonder uitzondering dubbele,
symmetrische zuigbuizen gebruiken, toch voor deze buizen tot middellijnen
kwam, die slechts weinig kleiner zijn dan die van het schoepenrad,
hetwelk immers voor de kleine opvoerhoogten, die voor deze
bemalingswerktuigen in aanmerking komen, slechts van beperkte grootte
kan zijn. Een enkel voorbeeld moge dit duidelijk maken. Van de
genoemde pompen heeft die van de ''„Leeghwater”'' verreweg de grootste
opvoerhoogte, namelijk 5,10 m. De twee zuigbochten, in dit geval in
één stuk met de pomp gegoten, hebben aansluitingsopeningen van
1050 mm, het schoepenrad een uitwendige middellijn van 1200 mm.
Het water, dat langs den omtrek van de zuigbocht in de pomp treedt,
legt dus in dit geval gedurende het passeeren van het schoepenrad
een weg af, waarvan de radicale componente slechts 75 mm bedraagt.
 
Teneinde al het water, dat het schoepenrad passeert, zooveel
mogelijk den weg te laten volgen, die door den ontwerper wordt
bedoeld, wordt het aantal schoepen grooter aangenomen dan vroeger,
toen het in den regel zes bedroeg. Thans wordt het voor deze groote
pompen in den regel zoodanig gekozen, dat de steek van de schoepen,
aan den radomtrek tusschen 300 en 400 mm bedraagt. Door het grooter
aantal schoepen, dat nu in vele gevallen 12 of 16 bedraagt, wordt
het verschil, dat voor elk punt van de schoep bestaat tusschen den
waterdruk aan de voorzijde en die aan de achterzijde, minder groot.
Dit levert een voordeel op door het verminderen der warrelingen, die
aan de schoeptoppen door dit drukverschil ontstaan.
 
Vermeerdering van het aantal schoepen vestigde als vanzelf de
aandacht op de wenschelijkheid om de schoepen dun te houden.
Het lag voor de hand ze in plaatijzer uit te voeren en ze dan aan
de eene zijde in de gietijzeren naaf, aan de andere zijde in een der
buitenkransen vast te gieten. De moeilijkheden om dit op deugdelijke
wijze uit te voeren werden geleidelijk geheel overwonnen.
 
F. Neumann had in zijn bekend werkje, ''die Zentrifugalpumpen'',
de constructie van dubbel gebogen schoepen, die bij waterturbines,
met name bij die van Francis, veelvuldig waren toegepast, ook voor
centrifugaalpompen uitgewerkt. Voor centrifugaalpompen van groote
afmetingen werden de plaatijzeren schoepen nu door de Nederlandsche
machinefabrieken aldus gemaakt, dat zij op een nauwkeurig uitgevoerde
gietijzeren zadel als mal in den juisten vorm werden geperst.
 
[[Bestand:915 Waaier met as.jpg|miniatuur|rechtop 2|gecentreerd|Waaier met as van de centrifugaalpomp voor „de Vier Noorderkoggen”.<ref name="I915"/>]]
De breedte van de schoepenraderen werd in verband met groote
wateropbrengst per minuut dikwijls zeer aanmerkelijk. Bij de ''„Leeghwater”''
met een radmiddellijn van 1200 mm is de totale radbreedte
bijv. 1020 mm, bij ''„de vier Noorder Koggen”'' zijn deze afmetingen
1600 en 1590 mm. Het rad krijgt dus werkelijk, zooals ik reeds zeide,
het karakter van een schoepentrommel.
 
[[Bestand:Schoepentrommel De Niedorper Kogge.jpg|miniatuur|Schoepentrommel voor de Centrifugaalpomp van „De Niedorper Kogge”. Bron: Technisch Studenten-Tijdschrift 1919 - nr 7.]]
Leidschoepen worden bij deze pompen voor bemaling niet toegepast.
Ongetwijfeld zou men door ze wel te gebruiken het nuttig effect onder
normale omstandigheden eenigermate kunnen vergrooten; doch dit stuit
af op het bezwaar, dat de werkelijke opvoerhoogte dikwijls sterk afwijkt
van de normale, hetgeen dan aanleiding geeft tot verandering van de
wateropbrengst en in den regel ook een wijziging van het aantal
omwentelingen per minuut medebrengt. Nu kan de uitvoering van
leidschoepen slechts juist zijn voor één stel bijeenbehoorende omstandigheden.
Wanneer de opvoerhoogte in belangrijke mate afwijkt van
de normale, zouden leidschoepen vermeerdering van schadelijken weerstand
veroorzaken en juist bij centrifugaalpompen blijkt deze ongewenschte
nevenomstandigheid van grooten invloed te zijn. De verleiding
om leidschoepen toe te passen is trouwens ook uiteen practisch
oogpunt niet groot in verband met gevaar van verstopping door
planten en andere voorwerpen, die het krooshek niet mocht hebben
tegengehouden. Het achterwege laten van leidschoepen brengt mede, dat
het nuttig effect van de pomp als zoodanig niet veel boven 0,67 kan
stijgen en eischt verder in nog sterker mate dan bij pompen met
leidschoepen het geval is, dat het aantal omwentelingen wordt aangepast
aan wisselende opvoerhoogte. Dit laatste levert geen moeilijkheden op
voor centrifugalen, welke door stoomwerktuigen worden gedreven en
ook dáár waar verbrandingsmotoren worden gebruikt, is aan dezen eisch
wel te voldoen; maar het bezwaar kan zeer groot worden, wanneer
electrische drijfkracht wordt gebruikt en in het bijzonder wanneer
drie-phasenstroom wordt toegepast. In sterke mate heeft men dit ondervonden
bij de tijdelijke bemalingsinrichtingen voor Waterland, welke
bij Uitdam en bij Monnikendam zijn opgesteld na de overstrooming
van een gedeelte van Noord-Holland in den nacht van 13 op 14
Januari 1916. Nu wij hier belangrijke bemalingsinrichtingen behandelen,
mogen wij zeker niet nalaten met een woord van hulde de bijzondere
voortvarendheid te herdenken, waarmede de fabriek „Werkspoor” toen
deze pompinstallaties, welke gemiddeld ongeveer 2000 m<sup>3</sup> water per
minuut hebben opgevoerd, in den tijd van vier à vijf weken na
bestelling heeft geleverd en bedrijfsvaardig opgesteld.
 
==Nieuwe gemalen voor de provincies Groningen en Friesland==
Hoewel ik mij heden in hoofdzaak wilde beperken tot bemalingswerktuigen,
welke reeds in bedrijf zijn, zij het mij vergund een uitzondering
te maken ten opzichte van twee zeer uiteenloopende
watergemalen, welke binnenkort in werking zullen worden gesteld,
die bestemd zijn voor een belangrijk grootere wateropbrengst dan tot
dusver door eenig polder- of boezemgemaal in ons land wordt geleverd
en waarvoor de besturen van onze twee Noordelijkste provinciën bij
de keuze der werktuigen, het algemeen ontwerp en de uitvoering mijn
adviezen wel hebben willen volgen. Deze gemalen leveren merkwaardige
voorbeelden hoe de keuze van de meest geschikte bemalingswerktuigen
zich onder den invloed van de omstandigheden en de snelle ontwikkeling
van de techniek in den loop van betrekkelijk weinig jaren
kan wijzigen.
 
Ik veroorloof mij nu in de eerste plaats Uw aandacht te vragen
voor de werktuigen van het stoomgemaal, dat voor de verbetering
van de waterloozing van Friesland’s boezem wordt gebouwd nabij
Lemmer, aan de Teroelster Kolk, en hoop straks nog gelegenheid te
hebben U van het tweede gemaal, dat nabij Zoutkamp in de provincie
Groningen wordt gesticht, het een en ander mede te deelen.
 
===Gemaal aan de Teroelster Kolk (Friesland)===
Het eerstbedoelde gemaal dan, dat als boezemgemaal voor de provincie
Friesland zal dienst doen, is bestemd om bij een opvoerhoogte van
1 m niet minder dan 4000 m<sup>3</sup> per minuut uit den boezem op de
Zuiderzee — later op het IJselmeer — te brengen. Van deze
wateropbrengst kan men zich een voorstelling maken door zich de geheele
zaal, waarin wij ons hier bevinden, met water gevuld te denken. De
netto-inhoud ervan is namelijk juist 4000 m<sup>3</sup>. Deze waterhoeveelheid
zal dus door het gemaal in één minuut worden opgevoerd.
 
De stichting van dit gemaal was reeds in 1904 in het rapport
van de Lauwerzee-Commissie voorgesteld nabij Tacozijl, niet ver van
de plaats waar het thans is gebouwd. De Lauwerzee-Commissie had
mij uitgenoodigd voor dit gemaal alsook voor het gemaal bij Zoutkamp
voorloopige ontwerpen uit te werken, welke in haar rapport zijn
opgenomen. Daarbij had ik voor Tacozijl vier verticale compound-machines
aangenomen, die door middel van kegelraderen met Rohhaut-(raw
hide-)tanden elk twee centrifugaalpompen met verticale as zouden
drijven, die slechts 22 tot 33 omwentelingen per minuut zouden maken,
afhankelijk van de opvoerhoogte.
 
[[Bestand:Stoomgemaal nabij tacozijl, machinelokaal.jpg|miniatuur|rechtop 2|gecentreerd|Machinelokaal van het voorlopige ontwerp voor een stoomgemaal nabij Tacozijl. Bron: Lauwerzee-verslag 1904, Deel Teekeningen en Kaarten.]]
Toen zeven jaren later de zaak door het Provinciaal Bestuur van Friesland
ter hand was genomen en opnieuw mijn advies werd gevraagd, waren
Diesel-motoren, wat zekerheid van werking betreft, zoodanig vooruit
gegaan, dat ik met het oog op zuinig brandstofverbruik een ontwerp
met vier Diesel-motoren uitwerkte en aanbeval. Tandradoverbrenging,
waartoe de ontwerper van zulk een gemaal toch slechts noode besluit,
was bij toepassing van Diesel-motoren uitgesloten en dus werden nu
direct gedreven hevel-centrifugaalpompen aangenomen.
 
In 1912 besloten de Provinciale Staten tot uitvoering van het gemaal
over te gaan. Intusschen steeg de prijs van de motorolie zoodanig,
dat ik in 1914 adviseerde van Diesel-motoren af te zien en
vier direct werkende stoommachines toe te passen en wel horizontale
tandem-compoundmachines, waarvan de lage-drukcylinder volgens het
gelijkstroom-beginsel werkt. Overeenkomstig dit plan, dat in een volledig
ontwerp werd uitgewerkt, zijn de bemalingswerktuigen uitgevoerd en
reeds grootendeels gemonteerd. ledere machine zal direct twee
centrifugaalpompen drijven, waarvan elk bij 1 m opvoerhoogte 500 m<sup>3</sup>
water per minuut levert. ledere twee stoommachines krijgen een
gemeenschappelijken oppervlak-condensor met afzonderlijk gedreven
pompen, daarbij behoorende. Het machinelokaal, waarin de acht groote
centrifugaalpompen op een rij een merkwaardigen indruk maken, is
62 m lang en 15 m breed.
 
[[Bestand:PWS 05673.jpg|miniatuur|links|Slakkenhuis uit plaat- en profielijzer in aanbouw bij machinefabriek „Jaffa” in Utrecht. Bron: Fotoarchief Provinciale Waterstaat.]]
De slakkenhuizen der centrifugalen werden zóó groot, dat zij op
voorstel van de Machinefabriek „Jaffa” te Utrecht, die de geheele
installatie uitvoert, niet van gietijzer zijn vervaardigd, maar uit plaat-
en profielijzer zijn samengesteld, waarvan de naden overal waar dit
doelmatig was, autogeen aaneen zijn geweld. Alleen de zuigbochten,
die de as dragen, zijn van gietijzer. De gedeelten der toe- en afvoerpijpen,
welke beneden den waterspiegel blijven, zijn in gewapend beton
uitgevoerd en zoo zijn er aan de landzijde 16 rechthoekige zuigmondingen
van 3 m bij 1,60 m op een rij en aan de zeezijde 8 afvoermondingen
van 5 m bij 2 m. Het geheel zal op menigen bezoeker, die het gemaal
nadert, den indruk maken van een snelvlietende rivier, ongeveer 80 m
breed, die door een aantal tunnels onder het gebouw wordt doorgeleid.
 
Zooals ik reeds zeide, waren bij mijn eerste ontwerp voor deze
bemalingswerktuigen centrifugaalpompen met verticale as aangenomen.
De weg, dien het water door de pompen heeft af te leggen, kan
dan korter worden dan bij hevel-centrifugaalpompen en dit moet aan
het nuttig effect ten goede komen; maar bij berekening blijkt deze
winst toch slechts eenige weinige procenten te bedragen. Voor deze
zeer groote wateropbrengsten en kleine opvoerhoogten hebben zulke
horizontaal draaiende centrifugalen echter een eigenaardig nadeel,
waarvan men zich op de volgende wijze gemakkelijk rekenschap kan geven.
Den inlaat zal men om voor de hand liggende redenen slechts eenzijdig
aannemen, namelijk aan de onderzijde. Deze inlaatopening moet dus
ruim 40% meer middellijn krijgen dan bij dubbelen inlaat het geval
zal zijn. Het schoepenrad moet dus eveneens met een groote middellijn
ontworpen worden, waarvan het gevolg is, dat het met een betrekkelijk
klein aantal omwentelingen moet loopen.
 
De beroemde vijf centrifugaalpompen te Khatatbeh aan den Nijl,
die reeds in 1884 door de firma Farcot te Parijs zijn uitgevoerd,
leveren hiervan sprekende voorbeelden. Zij voeren onder normale
omstandigheden elk 360 m<sup>3</sup> per minuut 3 m hoog op met een horizontaal
draaiend schoepenrad van 3800 mm middellijn, dat 32 toeren per minuut
maakt en direct door een horizontaal stoomwerktuig wordt gedreven.
 
Voor een modern stoomwerktuig zal men zulk een klein aantal
omwentelingen niet aannemen. Vandaar dat dit systeem van een
centrifugaalpomp met verticale as, direct dooreen stoomwerktuig
gedreven, voor onze polderbemaling alleen in aanmerking komt voor een
opbrengst van ongeveer 100 m<sup>3</sup> per minuut of minder. Dan wordt de
middellijn van het schoepenrad niet al te groot en kan men dit een
voldoend toerental laten maken.
 
Volgens deze grondbeginselen zijn in deze twintigjarige periode dan
ook enkele kleine gemalen met succes uitgevoerd, voornamelijk door
de Machinefabriek „Jaffa”. De constructie van stoomwerktuigen met
vertikale as, waarvan het hoofdkussenvlak noodzakelijkerwijze boven
de centrifugaalpomp komt te liggen, levert echter altijd eenige practische
bezwaren op, zoodat ik in deze richting geen verdere ontwikkeling
verwacht.
 
Bij toepassing van electrische drijfkracht waren echter centrifugaalpompen
met verticale as als het ware de aangewezen wateropvoerwerktuigen
voor niet al te groote opbrengst, en in dien vorm zijn er
dan ook vele met succes uitgevoerd. Alleen ondervond men hierbij
wel eens bezwaren, wanneer men te, doen had met een sterk
wisselende opvoerhoogte.
 
[[Bestand:Khatatbeh schematisch.jpg|miniatuur|rechtop 2|gecentreerd|Schematische dwarsdoorsnede van het gemaal Khatatbeh. De grote centrifugaalpompen zijn hier met de as vertikaal geplaats. Bron: A.A. Beekman (z.d), Platen behorende bij polders en droogmakerijen.]]
Zij die geen grondige kennis bezitten op het gebied van
centrifugaalpomp-constructie, vervallen namelijk telkens tot de onjuiste meening,
dat, wanneer een centrifugaalpomp met een nagenoeg constant aantal
omwentelingen moet werken, de grootste drijfkracht steeds dàn zal
worden vereischt, wanneer de opvoerhoogte het grootst is. Dit is
echter volstrekt niet het geval. Wanneer de opvoerhoogte kleiner wordt,
voert een centrifugaalpomp bij hetzelfde aantal omwentelingen meer
water op en de wijziging van het uitgeoefende vermogen zal dus
afhangen van de waarde, die het product van opbrengst en opvoerhoogte
verkrijgt; terwijl op het vermogen, vereischt om de pomp te
drijven, bovendien nog de verandering van het nuttig effect van
invloed is. Dikwijls zijn de omstandigheden zoodanig, dat bij afnemende
opvoerhoogte, dus toenemende opbrengst, het genoemde product grooter
en het nuttig effect kleiner wordt, zoodat men zich volstrekt niet
moet verwonderen, wanneer bij een sterk afgenomen opvoerhoogte
het vermogen, vereischt om de pomp te drijven, een veelvoud is van
hetgeen het aanvankelijk was.
 
Voor electrisch gedreven gemalen van beperkt vermogen kan men
aan dit bezwaar tegemoet komen door het vermogen van den motor
bijzonder ruim te kiezen, doch dezen, weg kan men niet meer volgen,
wanneer het gemalen van belangrijk vermogen betreft. Het bezwaar
van wisselende opvoerhoogte doet zich het sterkst gevoelen bij gemalen
die op buitenwater uitslaan, dat aan getijde is onderworpen. Ik werd
persoonlijk voor den eisch van een afdoende oplossing van dit vraagstuk
gesteld met betrekking tot het groote, electrisch te drijven gemaal nabij
Zoutkamp, dat ik U reeds terloops heb genoemd en waarvoor ik thans
nader Uwe aandacht wilde vragen.
 
===Gemaal bij Zoutkamp (Groningen)===
De Lauwerzee-Commissie had twee groote stoomgemalen voorgesteld:
een bij Tacozijl en een bij Zoutkamp. Als uitgangspunt voor het vermogen
van dit laatste was aangenomen,<ref>Voetnoot in oorspronkelijk artikel. Men vergelijke de nota van de Lauwerzee-Commissie van 4 Augustus 1905.</ref> dat de wateropbrengst bij
0,30 m opvoerhoogte 3200 m<sup>3</sup> per minuut zou bedragen, terwijl de
opvoerhoogte onder normale omstandigheden zou wisselen tusschen
„nul” en 0,50 m en in ieder geval niet boven 0,75 m zou stijgen. Ik
had toen aan de Lauwerzee-Commissie geadviseerd zes langzaam
loopende centrifugalen met verticale as toe te passen, gedreven door drie
verticale stoomwerktuigen door middel van kegelraderen, op
overeenkomstige wijze als in mijn eerste ontwerp voor Tacozijl was aangegeven.
 
Later nam het Provinciaal Bestuur van Groningen de zaak in handen
en werd aan prof. Feldmann en mij een gemeenschappelijk advies
gevraagd omtrent de te kiezen beweegkracht. In verband met de groote
electrische centrale, die door de Provincie te Helpman werd opgericht
en het vrij belangrijk electriciteitsverbruik, dat in het westen van de
provincie is te verwachten, werd electrische drijfkracht aangenomen.
Ik achtte echter op de reeds aangegeven gronden uitgesloten, dat
voor het hier verlangde belangrijke vermogen en de sterk wisselende
opvoerhoogte direct gekoppelde draaistroommotoren met nagenoeg
constant toerental zouden gebruikt worden. De uitvoering van
draaistroommotoren, waarvan het aantal omwentelingen binnen ruime grenzen
regelbaar is, bleek destijds bij de fabrikanten nog op groote moeilijkheden
te stuiten. Ik besloot toen riemoverbrenging tusschen motoren en pompen
voor te stellen en bedacht een zoodanige wijziging van de overbrenging
met spanrol volgens Lenix, dat het mogelijk werd de verhouding van
de overbrenging te wijzigen zonder den riem op een andere schijf te
verschuiven; want dit laatste zou niet uitvoerbaar zijn voor een riem,
die in dit geval een breedte van 900 mm zou verkrijgen.
 
Volgens dit systeem werd een machine-ontwerp uitgewerkt, waaruit
bleek, dat deze oplossing wel uitvoerbaar was, maar vrij gecompliceerd,
zoodat ik nog naar een betere oplossing bleef zoeken.
 
In den loop van het daarop volgende jaar vernamen collega Feldmann
en ik, dat de uitvoeringen van draaistroommotoren met regelbaar
aantal omwentelingen van Brown, Boveri en Cie. en anderen
zoodanig waren verbeterd, dat deze motoren zelfs met goed gevolg voor
het drijven van walswerken waren toegepast, waarbij, zooals bekend,
het aantal omwentelingen in korten tijd zeer sterk wisselt. Dit gaf ons
in November 1915 aanleiding tot een nieuw advies, waarbij zulke
regelbare collector-draaistroommotoren waren aangenomen. Deze
oplossing was heel kostbaar en het electrisch gedeelte zou in verband
met daartoe behoorend regel-agregaat, systeem Scherbius, vrij samengesteld
worden; maar ten opzichte van onderhoud, bediening en zekerheid
van werking waren geen bijzondere bezwaren te verwachten.
 
Inmiddels werden de eischen, waaraan deze bemalingswerktuigen
zouden moeten beantwoorden, belangrijk verhoogd in verband met het
maken van een grooten bergboezem en van andere wijzigingen van
waterstaatkundigen aard, welke voor het nieuw opgerichte waterschap
''„Electra"'', waarvoor het gemaal zal dienst doen, wenschelijk werden
geacht. Door het bestuur van dit waterschap is ten slotte besloten, dat
drie pompwerktuigen zullen worden uitgevoerd, elk voor 950 m<sup>3</sup> per
minuut bij een opvoerhoogte, welke geleidelijk van 0,80 m tot 1,30 m
aangroeit. Bij een opvoerhoogte van 1,75 m zal elk pompwerktuig ten
minste 675 m<sup>3</sup> moeten opbrengen. Er wordt verder van den aanvang
af op gerekend, dat het gemaal nog met een vierde pompwerktuig van
gelijk vermogen zal worden uitgebreid, waardoor de totale opbrengst
dus bijna gelijk zal worden aan die van het gemaal bij Lemmer.
 
==Vijzelpompen (screw-pumps)==
In het begin van het volgend jaar kreeg ik kennis van de zoogenaamde
''screw-pumps'', zooals die op groote schaal voor electrisch
gedreven gemalen in het district van de stad New-Orleans in de
Vereenigde Staten waren uitgevoerd. Terwijl de centrifugaalpomp een
radiale turbine-pomp is, is de schroefpomp een axiale turbine-pomp.
Het beginsel was wel bekend, maar deze pomp werd tot dusver niet
op groote schaal toegepast en het was de werktuigkundig-ingenieur
A.B. Wood, chef der technische werken van de stad New-Orleans,
die ze in den vorm van een hevelpomp grondig doorconstrueerde en
de bijzondere voordeelen in het licht stelde, welke ze in het bijzonder
voor het opvoeren van groote waterhoeveelheden op kleine opvoerhoogten
aanbiedt, vooral wanneer als drijfkracht drie-phasenstroom
wordt gebezigd. De gewoonte in onze taal volgende om een schroef,
welke voor het opvoeren van lasten dient, een vijzel te noemen, heb
ik deze pompen, die volgens mijne overtuiging voor ons land een
groote beteekenis zullen verkrijgen, den naam vijzelpompen gegeven.<ref>De term vijzelpomp voor dit soort pompen is niet breed overgenomen. Dit soort pompen worden tegenwoordig schroefpompen genoemd of specifieker: horizontale schroefpompen (er bestaat tegenwoordig namelijk ook een variant met een verticale as).</ref>
 
[[Bestand:Patent; Screwpump AB Wood.jpg|miniatuur|rechtop 1.25|Tekening uit het patent van A.B. Wood voor een screw pump, gedateerd 6 juli 1920. Bron: Wikimedia commons.]]
Op het gebied van groote bemaalingswerktuigen heeft men te New-
Orleans niet minder ervaring dan in ons land. Tot dusver had men
voor de watergemalen van het genoemde stadsdistrikt vijzelpompen
met verticale as en centrifugaalpompen toegepast. In de aflevering
van Mei 1916 van de verhandelingen van de American Society of
Mechanical Engineers<ref>Gregory, W.B. (1916) The evolution of low-lift pumping plants in the gulf coast country. ''The Journal of American Society of
Mechanical Engineers'' (vol 38 iss 5) p359-. Geraadpleegd van: https://archive.org/details/sim_mechanical-engineering_1916-05_38_5/mode/2up</ref>
treft men een lijst aan van de uiteenloopende
pompen, die er tot dusver gebruikt werden. Daarop komen o.a.
14 pompen, elk met een wateropbrengst van 425 m<sup>3</sup> per minuut, voor.
De nieuwe vijzelpompen met horizontale as bleken nu zulk een
verbetering op te leveren, dat besloten werd de bestaande gemalen met
11 zulke pompen, elk voor 960 m<sup>3</sup> per minuut, te vergrooten.
 
De algemeene inrichting van zulk een hevel-vijzelpomp is vrij
eenvoudig. Een hevelbuis met hare hellende uiteinden, eenerzijds in
het benedenwater, anderzijds in het bovenwater uitmondende, heeft
daartusschen een horizontaal gedeelte, waarin het drijvende schoepenrad
is aangebracht op een as, die dus eveneens horizontaal is. Het op
te voeren water stroomt eerst door de schuin opgaande zuigbuis, die
zich geleidelijk vernauwt, ombuigt en overgaat in het horizontale
buisgedeelte. In het begin hiervan bevindt zich het genoemde schoepenrad,
dat voorzien is van een naaf van vrij groote midclellijn, zoodat
het water alleen door het ringvormige buitengedeelte heenvloeit. Bij
het passeeren van dit schoepenrad krijgt het water een aanmerkelijke
omtrekssnelheid. Het wordt daarna langs leidschoepen gevoerd,
waardoor zijn snelheid voor een belangrijk deel in druk wordt omgezet.
De ringvormige ruimte, waarin deze leidschoepen zich bevinden, gaat
verder geleidelijk over in de afvoerbuis doordat het middelstuk,
peervormig, te niet uitloopt. Deze afvoerbuis buigt daarbij in schuin
neêrgaande richting om, terwijl de middellijn ervan langzaam toeneemt.
 
De as, waarop het schoepenrad is bevestigd, ondervindt uit den
aard der zaak een belangrijken einddruk in een richting tegengesteld
aan die van de waterbeweging; deze druk wordt dooreen kraagblok
opgenomen. Men krijgt een denkbeeld van de afmetingen van deze
door Wood geconstrueerde pompen, wanneer men opmerkt, dat hij
dit kraagblok plaatst binnen de pomp, in de peervormige ruimte,
waarvan ik zooeven sprak, en dat deze ruimte bij de pompen volgens
zijn systeem te New-Orleans uitgevoerd, een middellijn van 2,44 m
heeft. Zij is door een toegangskoker aan de bovenzijde toegankelijk
en er is dus gelegenheid het kraagblok ook gedurende het bedrijf na
te zien.
 
De voordeelen, welke deze vijzelpompen tegenover centrifugaalpompen
opleveren onder de omstandigheden, welke ik reeds noemde,
namelijk: groote wateropbrengst, kleine opvoerhoogte en drie-phasenstroom
als drijfkracht, zijnde volgende: Bij constant aantal omwentelingen,
doch afnemende opvoerhoogte, neemt tusschen de grenzen,
die practisch in aanmerking komen, de wateropbrengst slechts weinig
toe. Uit de resultaten der uitvoerige proeven, in het laatst van 1915
door Prof. Creighton met een dezer pompen te New-Orleans
genomen, blijkt, dat bij verandering van de opvoerhoogte van 1,75 tot
0,50 m de opbrengst toenam van 930 m<sup>3</sup> tot 990 m<sup>3</sup> per minuut.
 
Het nuttig effect, dus de verhouding tusschen waterpaardekrachten
en effectief-paardekrachten is in het algemeen zeer gunstig en varieerde
bij de genoemde opvoerhoogten van 0,77 tot 0,50, terwijl men voor
centrifugaalpompen bij dezelfde opvoerhoogten zeer voldaan zou zijn
geweest met een nuttig effect van 0,70 tot 0,35.
 
Uit deze resultaten van de proeven van Prof. Creighton is af te
leiden, dat bij dit systeem het vermogen, noodig om de pomp
met constant aantal omwentelingen te drijven, kleiner wordt bij
afnemende opvoerhoogte en wel in dit geval van 470 tot 220 eff. pk.
Is de electromotor dus sterk genoeg om de pomp de vereischte
waterhoeveelheid te doen leveren bij de grootste opvoerhoogte die
voorkomt, dan zal hij niet overbelast worden bij kleinere opvoerhoogten,
hetgeen bij centrifugaalpompen maar al te dikwijls het geval is.
[[Bestand:Collectie overijsel, Bezoek van heren van Electra.jpg|miniatuur|rechtop 2|gecentreerd|De heren van het Waterschap „Electra” op bezoek bij machinefabriek Stork (prof. Dijxhoorn is ook te herkennen op deze foto). Bron: Collectie overijsel.]]
Verder is het in werking brengen van een electrisch gedreven
vijzelpomp, zelfs van belangrijk vermogen, gemakkelijker dan van
een overeenkomstige centrifugaalpomp en men loopt daarbij geen
gevaar spanningsstooten in het kabelnet te veroorzaken, hetgeen bij
het in gang brengen van een groote electrisch gedreven centrifugaalpomp
wel het geval is. Deze laatste begint namelijk, wanneer het
vereischte toerental is bereikt, op een bepaald oogenblik water te
leveren over den geheelen omtrek van het schoepenrad, waardoor een
plotselinge belastingsvermeerdering van den motor wordt veroorzaakt,
die bedenkelijke gevolgen kan hebben, vooral bij lange toevoerkabels
en hooge spanning. Bij het in werking brengen van een vijzelpomp
van de beschreven constructie daarentegen kan het vullen van de
pomp en daarmede het belasten van den motor gedurende het draaien
zeer geleidelijk geschieden. Met behulp van een vacuümpomp laat men
den waterstand in het horizontale gedeelte van de hevelpijp langzaam
stijgen. Hierdoor wordt het gedeelte van het schoepenrad, dat aan de
werking deelneemt, geleidelijk grooter tot de volle belasting is bereikt.
 
Dat de cijfers, die prof. Creighton voor het nuttig effect heeft
gevonden, hooger zijn dan die voor centrifugaalporapen onder
overeenkomstige omstandigheden is zeer verklaarbaar. Het water behoeft
namelijk niet zoo herhaaldelijk van richting te veranderen als bij een
centrifugaalpomp het geval is. ledere richtingsverandering gaat gepaard
met zeker verlies aan drukhoogte tengevolge van schadelijke
weerstanden en deze drukhoogte-verliezen maken, wanneer de nuttige
opvoerhoogte slechts klein is, percentsgewijze veel uit en doen het nuttig
effect dienovereenkomstig dalen.
 
Nu de vijzelpomp zooveel eenvoudiger van vorm wordt dan de
centrifugaal, kan men de doortochten voor het water ook ruimer nemen
zonder dat dit bezwaar voor uitvoering geeft. De schadelijke weerstanden
worden hierdoor verminderd en men wordt daarbij niet aan banden
gelegd door de moeielijkheid, die wij bij centrifugaalpompen zijn
tegengekomen, dat een ruime inlaatopening van het schoepenrad
aanleiding kan geven tot een al te klein toerental van het rad. Bij de
vijzelpomp heeft men hierin vrije hand.
 
===Toepassing van vijzelpompen in Nederland===
[[Bestand:Reclame Stork Scroefpomp.jpg|miniatuur|rechtop=0.75|Affice van Stork ter promotie van de schroefpomp. Bron: Het Geheugen.]]
Al deze voordeelen van vijzelpompen in aanmerking genomen, meende
ik voor het Waterschap ''„Electra”'' aan dit pompsysteem de voorkeur
te moeten geven en mijn mede-adviseur juichte het toe, dat hierdoor
de eisch van draaistroommotoren met regelbaar toerental kan vervallen.
In dien zin luidden dan ook de voorstellen, die wij in Juni 1916
deden en welke door het bestuur van het waterschap zijn gevolgd.
Na concurrentie tusschen enkele Nederlandsche machinefabrieken werd
de levering van de installatie met electrisch gedreven vijzelpompen
aan de firma Gebr. Stork opgedragen, die daarbij motoren van de
„Heemaf” zal gebruiken. Tusschen de motoren, die 970 toeren per
minuut zullen maken, en de pompen, die met 53 omwentelingen
zullen loopen, komt een dubbele tandradoverbrenging, die door de
genoemde firma met bijzondere zorg is uitgevoerd met toepassing van
het systeem Alquist, waarop ik thans niet kan ingaan, evenmin als
op andere details, zooals bijvoorbeeld het kraagblok systeem Michell.
Laat ik omtrent dit blok alleen opmerken, dat het niet binnen de
pomp zal geplaatst worden volgens de constructie van Wood, doch er
buiten, zooals eigenlijk ook meer voor de hand ligt.
 
Zoodra de voordeelen van vijzelpompen voor bemalingen bekend
waren geworden, namen verschillende machinefabrieken in ons land de
uitvoering van zulke pompen ter hand. De fabriek „Werkspoor” had
zich, al spoedig nadat in Groningen tot toepassing van het systeem
was besloten, in verbinding gesteld met den ingenieur Wood en heeft
thans voor een aantal waterschappen vijzelpompen in uitvoering, waarvan
de twee pompen voor het Waterschap ''Vollenhove'', welke door verticale
gelijkstroom-stoommachines worden gedreven en die elk 810 m<sup>3</sup> per
minuut zullen opvoeren, wel de voornaamste zijn. Ook Gebr. Stork & Co.
en de machinefabriek „Jaffa” hebben nog verschillende vijzelpompen
in bewerking.
 
Dit pompsysteem heeft voor onze bemalingen ongetwijfeld een groote
beteekenis. Dat ook daarmede nog wel eenig leergeld zal moeten
betaald worden is te verwachten; doch dit mag niet afschrikken van
het betreden van nieuwe wegen.
 
==Drijfwerktuigen==
===Zuiggas installaties===
Wat nu de keuze van de drijfkracht betreft, zoo is uit het
voorgaande reeds genoegzaam gebleken hoe innig deze samenhangt met
die van het wateropvoerwerktuig zelf. Beginnenden in de werktuigbouwkunde
meenen wel eens, dat de drijfwerktuigen met het meest
economisch brandstofverbruik onder alle omstandigheden de meest
aanbevelenswaardige zijn. De ervaren ingenieur weet wel, dat dit
volstrekt niet het geval is.
 
[[Bestand:Humphrey's gas pump (Rankin Kennedy, Modern Engines, Vol V).jpg|miniatuur|rechtop=1.25|links|De Humphrey-pomp op de Brusselsche tentoonstelling van 1910. Winnaar van zowel de prijs voor beste pomp en beste verbrandingsmotor. Bron: Wikimedia Commons.]]
Ware het zoo, dan zou men voor alle watergemalen zuiggasmotoren<ref>Een Zuiggasmotor is een interne verbrandingsmotor, vergelijkbaar met een benzine motor, waarbij de brandstof gasvormig is. De brandstof, het zuiggas, wordt gemakt door een vaste brandstof te vergassen. Dit kunnen verschillende vaste brandstoffen zijn meestal worden hiervoor kolen gebruikt. Een typische zuiggas installatie bestaat uit een kolen vergasser een gasreiniging installatie en een verbrandingsmotor.</ref>
als drijfkracht moeten invoeren en wel in het bijzonder de Humphrey-pomp<ref>De Humphrey-pomp is een ingenieuze combinatie van een ééncilinder zuiggasmotor en een zuigerpomp, waarbij de zuiger van zowel de motor als de pomp gevormd wordt door het te verpompen water. Omdat de gehele installatie onder het waterniveau van het te verpompen water moet worden opgesteld is een diepe kelder noodzakelijk.</ref>,
het wateropvoerwerktuig, dat op de Brusselsche tentoonstelling
in 1910 zoozeer de aandacht trok en dat is op te vatten als een vierslags-
zuiggasmotor, die op de meest directe wijze een pomp drijft. Van deze
pomp, waarvan belangrijke uitvoeringen in Engeland en in Egypte
zijn tot stand gekomen, wordt voor het anthracietverbruik bij een
opvoerhoogte van 9 m opgegeven; 0,5 kg per wpk-uur. Zij is echter
voor onze bemaling niet toegepast; verschillende andere overwegingen
buiten beschouwing latend, vermeld, ik alleen dat de buitengewoon
diepe fundatie, welke tot dusver bestaande uitvoeringen van deze pomp
vereischen, in ons polderland reeds een afdoend bezwaar oplevert tegen
de toepassing ervan.
 
Andere zuiggasmotoren zijn echter veelvuldig voor het drijven van
centrifugalen voor onze polders in gebruik gekomen. De belangrijkste
toepassing is die in het reeds genoemde gemaal van ''„de vier Noorder Koggen”''.
Daar werd bij proeven in 1908 een anthracietverbruik bereikt
van 0,635 kg per wpk-uur bij een opvoerhoogte van 2,79 m.
 
Nu is men bij zuiggas-installaties in sterker mate afhankelijk van
de kwaliteit en de grootte der kolen dan bij stoominstallaties. Teneinde
een gelijkmatige werking van den generator te verzekeren, worden
de kolen van vele zuiggasgemalen ter plaatse gezeefd. In vroegere
jaren werd de kool, die door de zeef viel, niet zelden met de koolasch
voor de verbetering van den toegangsweg gebruikt. Gedurende den
kolennood in 1917 en 1918 behoefde men zich dus niet te verwonderen,
wanneer men den toegangsweg naar een zuiggas-gemaal zag opgraven!
 
Ik vermeld dit slechts ter illustratie van de opmerking, dat men
voorzichtig moet zijn om bijzonder gunstige verbruikscijfers bij
proefnemingen met een zuiggas-gemaal als grondslag voor het totale
brandstofverbruik aan te nemen en U begrijpt, dat ik met deze opmerking
in het minst niet bedoel de juistheid der proeven in twijfel te trekken,
welke deze verbruikscijfers opleverden.
 
In de laatste jaren heeft men hier te lande wel geleerd, dat met
betrekking tot het accepteeren van brandstoffen van de meest
uiteenloopende kwaliteit een stoomketel nog wel de meest plooibare afnemer is,
tenminste wanneer de ketel voorzien is van een inrichting voor toevoer
van lucht en eventueel ook van stoom onder den rooster.
 
[[Bestand:Zuiggasgemaal voor De Vier Noorder koggen.jpg|miniatuur|rechtop=1.25|Zuiggasgemaal voor „De Vier Noorder Koggen”. Bron: Technisch Studenten-Tijdschrift 1919 - nr 7.]]
Daar, waar men in de gelegenheid is de beschikbare kolen gedeeltelijk
in een gasgenerator en gedeeltelijk onder een stoomketel te
gebruiken, heeft men werkelijk zeer gunstige resultaten bereikt en enkele
polderbesturen, die over dubbele bemalingswerktuigen beschikken en die
zich hebben ingericht om één centrifugaalpomp door een zuiggasmotor
en een tweede door een stoomwerktuig te drijven, waren gedurende de
jaren van nijpend kolengebrek in betrekkelijk gunstige omstandigheden.
 
Wanneer men het zooeven genoemde kolenverbruik, dat dus voor
een bijzonder zuinig werkend zuiggasgemaal werd geconstateerd, eens
zou willen vergelijken met het kolenverbruik, dat met stoomgemalen
kan worden bereikt, dan moeten daarvoor uit den aard der zaak
overeenkomstige omstandigheden ten opzichte van wateropbrengst en
van opvoerhoogte worden aangenomen. Voor een stoom-centrifugaal
gemaal van dergelijke groote wateropbrengst als dat van ''„de vier Noorder Koggen”''
en met een opvoerhoogte, welke niet veel van 2,8 m
verschilt, komt men bij toepassing van een zeer modern stoomwerktuig,
werkende met oververhitten stoom, tot een kolenverbruik van
ongeveer 1 kg per wpk-uur, waarbij dan goede stoomkolen met een
verbrandingswarmte (bovenwaarde) van ten minste 7800 calorieën zijn
verondersteld. Helaas zijn zulke moderne stoommachines, als ik hier
aannam, bij onze stoomgemalen geenszins de meest voorkomende.
 
===Diesel- en petroleummotoren===
De petroleummotoren en meer nog de Diesel- en Brons-motoren
hebben in dit tijdvak ook op het gebied van polderbemalingen veel
ingang gevonden. De toepassing van een Diesel-motor, die voornamelijk
voor de installaties van groot vermogen in aanmerking komt, zou onder
de zooeven aangenomen omstandigheden een olieverbruik van ongeveer
0,33 kg per wpk-uur vereischen. Het brandstofverbruik zou dus dezelfde
kosten veroorzaken, wanneer de eenheidsprijs van de kolen het derde
gedeelte bedraagt van die van de gasolie. Diesel-motoren hebben
als drijfwerktuigen voor poldergemalen het voordeel, dat voor het in
gang brengen minder voorbereiding noodig is dan bij een stoomwerktuig.
Wanneer een polder dus plotseling waterbezwaar krijgt, kan zulk een
watergemaal snel in werking worden gebracht en vele maaluren hebben
benut vóórdat de boezem op maalpijl is. Dit is vooral dan van belang,
wanneer verschillende polders uitslaan op een gemeenschappelijken
boezem, die geen ruime waterberging heeft. Dat deze motoren het
nadeel hebben, dat de vereischte brandstof somtijds niet gemakkelijk
of zelfs in het geheel niet op de wereldmarkt is te verkrijgen, hebben
polders, die geheel van een Diesel-gemaal afhankelijk waren, gedurende
de laatste oorlogsjaren op harde wijze moeten ondervinden. Met
teerolie uit de gasfabrieken kan men zich wel eens behelpen, doch
deze was toen ook slechts in uiterst beperkte mate beschikbaar. De
toestand was voor de stoomgemalen evenmin rooskleurig, maar toch
veel gunstiger dan voor de Diesel-gemalen.
 
===Electrische drijfkracht===
Wanneer ik bij de onderlinge vergelijking van drijfwerktuigen voor
onze polder- en boezemgemalen de electrische drijfkracht het laatst
noem, dan geschiedt dat alleen om bij de behandeling van dit twintig
jarig tijdvak niet al te zeer van de historische ontwikkeling af te
wijken. Twintig jaren geleden was er van electrisch gedreven polderbemaling,
zooals die zich thans heeft ontwikkeld, nog nauwelijks sprake.
Zeker, de installatie voor het drijven van 36 kleine centrifugaalpompen
met een gezamenlijke opbrengst van 261 m<sup>3</sup> per minuut voor het
bemalen van de ''Donge-polders'' was toen onder directie van den
Rijkswaterstaat in aanbouw. Daartoe behoorde een afzonderlijke centrale
nabij Raamsdonkveer, uitsluitend bestemd voor de stroomlevering ten
behoeve van deze bemaling. Meer algemeene toepassing van electrische
drijfkracht op poldergemalen werd echter eerst mogelijk, toen in
verschillende steden centralen tot stand kwamen, waar electrische
drijfkracht in het groot op economische wijze wordt voortgebracht.
 
[[Bestand:Electrisch gemaal Hazerwoudsche Droogmakerij.jpg|miniatuur|rechtop=1.25|Electrisch gemaal voor de „Hazerwoudsche Droogmakerij”. Bron: Technisch Studenten-Tijdschrift 1919 - nr 8.]]
De voordeelen van deze toepassing, zoowel voor de polders als
voor de centralen springen in het oog. Voor de polders: eenvoudige
inrichting der gemalen, waarbij de kosten van bediening en toezicht
tot een minimum kunnen worden teruggebracht en de redelijke zekerheid,
dat zij bij plotseling intredend waterbezwaar zonder eenige voorbereiding
in den regel onmiddellijk in werking kunnen gesteld worden,
zelfs in bijzondere tijden van oorlogscrisis of arbeidersmoeielijkheden.
Voor de centralen, die oorspronkelijk in de eerste plaats als
lichtcentralen waren opgezet, opende zich een voordeelig afzetgebied van
krachtstroom buiten de uren van de grootste belasting door licht.
Aanvankelijk maakten de polderbesturen wel eenig bezwaar, dat zij
niet meer zooals tot dusver op ieder uur van den dag zouden mogen
malen, doch dat er ook gesloten uren zouden zijn. Maar na enkele
jaren hebben zij ondervonden, dat dit bezwaar niet groot is. Zoo
wedijverden de verschillende centralen in het uitbreiden van het
poldergebied, dat zij bedienden, vooral in de jaren onmiddellijk vóór
en onmiddellijk na het uitbreken van den oorlog, toen materialen nog
goed te verkrijgen waren. In deze provincie waren het vooral de
centralen van Rotterdam, Delft en Leiden, die door voordeelige
voorwaarden van stroomlevering buiten den door groote lichtlevering
bezetten tijd de uitbreiding van electrische bemaling bevorderden.
 
Op het eerste gezicht moge het niet rationeel lijken de stoomkracht
eerst om te zetten in electrischen stroom en dezen daarna door middel
van een electromotor een pomp te laten drijven. Men zou oppervlakkig
meenen, dat het economischer zou zijnde pomp direct door stoom
te drijven. Wie echter de krachtproductie door middel van de
stoomturbines eener groote modem ingerichte electrische centrale vergelijkt
met die door middel van de machine van een stoomgemaal van
middelbare grootte, overtuigt zich gemakkelijk, dat de totale kosten van
brandstof, arbeidsloon en onderhoud per eff. pk-uur in het eerste
geval slechts een fractie bedragen van de overeenkomstige kosten bij
het stoomgemaal.
 
[[Bestand:Pompenkamer Electra.jpg|miniatuur|rechtop=1.25|links|Electrisch aangedreven schroefpompen van het gemaal „Electra” bij Zoutkamp. Bron: Collectie Overijssel.]]
Heeft men een goed ingerichte centrale ter beschikking, die met
het oog op de lichtlevering op de drukste dagen van het jaar reeds
zoodanig vermogen heeft, dat zij voor de krachtlevering van het
gemaal niet vergroot behoeft te worden, zijnde kabels van het gemaal
niet te lang of te kostbaar of worden deze voor een belangrijk deel
toch vereischt voor stroomlevering aan anderen, dan is een electrisch
gedreven gemaal in het voordeel. Als voorbeeld noem ik het reeds
besproken gemaal, dat bij Zoutkamp wordt gebouwd.
 
Is daarentegen de centrale minder groot, zoodat de aansluiting van
een gemaal van groot vermogen bepaald uitbreiding van de centrale
zou vereischen, is het gemaal gelegen in een streek waar weinig
afzetgebied van electrischen stroom aan anderen is te verwachten en is het
van zoodanig belangrijk vermogen, dat het de kosten waard is om
het op de meest moderne en economische wijze in te richten, dan
zal men aan een stoomgemaal de voorkeur geven. Deze omstandigheden
deden zich voor, toen voor het gemaal bij Lemmer een keuze
van de drijfkracht moest worden gedaan.
 
Ieder geval op zichzelf vereischt dus een nauwgezette vergelijkende
voorstudie.
 
Om de kosten van het vereischte stroomverbruik van een electrisch
gemaal te vergelijken met het te verwachten brandstofverbruik van
andere gemalen, zou ik evenals te voren het drijven van een groote
centrifugaalpomp voor een opvoerhoogte van ongeveer 2,80 m als basis
willen nemen. Het stroomverbruik zal men daarbij op ongeveer 1,2 KW
per wpk kunnen stellen. Past men inplaats van centrifugaalpompen
vijzelpompen toe, dan zullen, wanneer de verwachtingen daaromtrent
bevestigd worden, de verbruikcijfers enkele percenten gunstiger
uitvallen. Het verschil tusschen beide systemen is, zooals reeds werd
opgemerkt, bij kleine opvoerhoogte belangrijker dan bij die welke wij
hier hebben aangenomen.
 
Het electriciteitsverbruik breidt zich gestadig uit, zelfs in streken
van ons land, waar men dit enkele jaren geleden allerminst zou hebben
verwacht. Daarbij worden de centralen steeds beter ingericht met het
oog op een economisch bedrijf en zoo verschuiven de omstandigheden
zich gestadig ten gunste van toepassing van electrische drijfkracht.
Zonder twijfel ligt dan ook de toekomst in deze richting, ook voor
onze polder- en boezemgemalen.
 
==Afsluitend==
Terwijl ik U allen dankzeg voor de aandacht, die U mij hebt willen
schenken, maak ik nog opmerkzaam, dat ik voor die toehoorderessen
en toehoorders, die van sommige van de bemalingswerktuigen, welke
ik hier heb vermeld, een betere voorstelling willen verkrijgen dan ik
heb kunnen geven, in de zaal hiernaast eenige photografieën, daarop
betrekking hebbende, ter bezichtiging heb gesteld.
 
==Overdracht rectoraat==
Gekomen aan het eind van de taak, die mij drie jaren geleden
werd opgedragen, is het mij een behoefte van deze plaats een woord
van oprechten dank uitte spreken voor de medewerking, die ik
gedurende mijn rectoraat van Curatoren; van ambtgenooten en verder
van allen, die aan deze hoogeschool zijn verbonden, heb mogen
ondervinden. Het valt niet te ontkennen, dat de beslommeringen,
welke het rectoraat medebrengt, in de oorlogsjaren, welke nu gelukkig
achter ons liggen, wel eens onrustbarende verhoudingen aannamen.
Het heeft mij daarbij echter nooit aan uw aller steun ontbroken.
 
[[Bestand:Rector magnificus de Haas.jpg|miniatuur|rechtop=0.75|Prof. dr. M. de Haas, Rector-magnificus 1919 - 1920. Bron: Archief TU Delft.]]
Mijn dank ook aan u studenten en studentessen. Gedurende de
bijzondere omstandigheden der laatste jaren heeft in het academieleven
de luister van vroegere perioden veelal ontbroken; maar het aangename
overleg en de goede samenwerking met u heeft nimmer te
wenschen overgelaten. Moge dit immer eender kenmerken blijven van
onze hoogeschool en gij allen ervan doordrongen blijven, dat het de
grootste voldoening voor de hoogleeraren is, wanneer zij er in slagen
hunne leerlingen te brengen tot een werkelijk grondige en breede
opvatting van de studie.
 
:Dr. M. de Haas, Zeer waarde Collega!
 
Hare Majesteit heeft U op voordracht van den Senaat tot mijn
opvolger aangewezen. Wij verheugen ons, dat Gij deze taak op U
hebt willen nemen, omdat niemand betwijfelt, dat zij bij U in goede
handen is. Wie van onze ambtgenooten zou onze hoogeschool beter
kennen in hare verschillende geledingen dan Gij, die reeds 22 jaren
aan Delft zijt verbonden?
 
Dat de tijd van Uw rectoraat korter zal zijn dan bij Uw voorgangers
het geval was, zult Gij niet betreuren. De krachtige leider
kan ook in korten tijd veel bereiken.
 
Moge het jaar van Uw rectoraat een jaar zijn van grooten bloei
voor de Technische Hoogeschool en van groote voldoening voor U zelf.
 
Met vol vertrouwen draag ik U de waardigheid over.
 
Wees van harte welkom als onze Rector-Magnificus!
 
:'''Ik heb gezegd.'''
 
==Bronnen, noten en/of referenties==
<references/>
 
<br/>
[[Category:Publicaties]]
4.504

bewerkingen