Dijkbeheer: verschil tussen versies

Uit Wouda's Wiki
imported>Jan Pieter Rottine
Geen bewerkingssamenvatting
(Opmaak en inhoud aangepast)
(15 tussenliggende versies door 3 gebruikers niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
Eén van de primaire taken van het Wetterskip Fryslân is het dijkbeheer in het kader van de waterkeringsfunctie.
Eén van de oudste en dus primaire taken van het {{taal-Fries|Wetterskip Fryslân}} is het dijkbeheer in het kader van de waterkeringsfunctie. De vroegste bewoners van de lage gebieden langs de Noordzee en het Friese waddengebied vestigen zich oorspronkelijk op de opgeslibde kleirichels in het landschap. Aanvankelijk verblijven ze tijdelijk in deze gebieden van land en water.


De vroegste bewoners van de lage gebieden langs de Noordzee en het Friese waddengebied vestigen zichoorspronkelijk op de opgeslikte kleirichels in het landschap. Aanvankelijk verblijven ze tijdelijk in deze gebieden van land en water. In de zomer als de zee betrekkelijk "rustig" blijft, profiteren ze van de mogelijkheden om er vee te laten weiden en voedselgewassen te verbouwen. Deze pioniers zullen de periode van verblijf zo veel mogelijk hebben willen oprekken. Met het toenemen van de kunstmatige mogelijkheden om het water te keren, zien ze kans zich meer op permanente basis in het gebied neer te zetten.
[[Bestand:Kweldergebied4_k.jpg|miniatuur|Kweldergebied.]]
Ze doen daarbij de ervaring op dat de zee een machtige invloed heeft op de regio en zich in wisselende gedaanten kan voordoen: als riend, maar zeker ook als vijand. Met deze laatstgenoemde verschijningsvorm worden ze vooral geconfronteerd in de herfst door herfststormen en bijbehorende hoge waterstanden van de zee.
Bovendien is er sprake van een langzame zeespiegelstijging, die zich tot op heden voortzet. Deze stijging kenmerkt zich ook weer door afwisselende periodes van een zekere gematigdheid en periodes van toenemnde stijging: de transgressieperiodes.
Willen de bewoners in het friese gebied zich kunnen handhaven dan moeten hun woonsteden "omhoog". Als ze "droge voeten" willen houden moeten ze hun woningen en schuren op gezette tijden omhoog brengen, Zij doen dit met klei en  plaggen van de kwelder, huisafval, resten van veevoer en mest, enz.
Men vestigt zich dus op de ophogingen in het landschap en door het vele werk dat er aan verricht wordt, vooral in de zomer en uiteraard ook bij dreigende overstromingen, slaagt men er in redelijk "droog te blijven".
Er ontstaat in Westergoo en Oostergoo een terpenlandschap, evenal in de wijdere regio tussen Noord-Friesland en het Deltagebied.
Het terpenlandschap kenmerkt zich door het ontstaan van groter en kleine woongemeenschappen.


De levensstandaard in de terpengebieden is btrekkelijk hoog vanwege de vruchtbaarheid van de gebieden bij de zee. Naarmate de bevolkingsdichtheid groeit ontstaat er de behoefte aan meer voedsel en handelsprodukten. Daarom gaat men ook op de lagere kwelders gewassen verbouwen en vee weiden. Om deze gebieden beter te kunnen beschermen worden er de eerste dijken aangelegd. Het zijn meestal meteen efficiënte verbindingen tussen de grotere terpgemeenschappen.
In de zomer als de zee betrekkelijk rustig blijft, profiteren ze van de mogelijkheden om er vee te laten weiden en voedselgewassen te verbouwen. Deze pioniers zullen de periode van verblijf zo veel mogelijk hebben willen oprekken. Met het toenemen van de kunstmatige middelen en mogelijkheden om het water te keren, zien ze kans zich meer op permanente basis in het gebied neer te zetten.


Als de dijken een ring vormen, is er eigenlijk voor het eerst sprake van een polder. De oudste "zeepolders" zijn op deze wijze ontstaat in het terpengebied van Westergoo in de buurt van Tzum en Easterein.
Ze doen daarbij de ervaring op dat de zee een machtige invloed heeft op de regio en zich in wisselende gedaanten kan voordoen: als vriend, maar zeker ook als vijand. Met deze laatstgenoemde verschijningsvorm worden ze vooral geconfronteerd in de herfst door herfststormen en bijbehorende hoge waterstanden van de zee. Bovendien is er sprake van een langzame zeespiegelstijging, die zich tot op heden voortzet. Deze stijging kenmerkt zich ook weer door afwisselende periodes van een zekere gematigdheid en periodes van een toenemende stijging: de transgressieperiodes.
Deze ontwikkeling krijgt zijn vorm in de eeuwen rond het jaar 1000.
De gezamenlijk belangen van de bewoners van de betrokken terpen leiden ertoe dat er steeds meer overleg tussen de gemeenschappen gaat plaatsvinden.
Immers men zal gezamenlijk de dijken moeten gaan beheren en onderhouden. Binnen de omringende dijk (de polder) zal het waterpeil moeten worden geregeld en beheerd.
Hieruit vloeit het ontstaan van de friese wetgeving voort. De oude friese wetgeving is in aanleg een "waterschapswetgeving".


Als het aantal polders in de regio toeneemt, ontstaan er in het gebied ook situaties dat de afwatering door elkaars polders moet plaatsvinden, hetgeen ook weer leidt tot verdere regelgeving en afspraken. Ook in de lagere veengebieden, waar vele ontginningen plaatsvinden kan men een dergelijke ontwikkeling constateren.
[[Bestand:Doorbraak2.jpeg‎|miniatuur|links|Dijkdoorbraak.]]
De bestuursgeledingen die hieruit voortkomen en ontstaan vormen de oorsprong van de waterschappen. De 19e eeuw kenmerkt zich door een zeer groot aantal aan plaatselijke en regionale waterschappen. In de 20e eeuw ontstaat er behoefte aan schaalvergroting: de waterschappen fuseren geleidelijk tot grotere bestuurslichamen om tenslotte uit te monden in één groot Fries waterschap: Wetterskip Fryslân.
Willen de bewoners in het Friese gebied zich kunnen handhaven dan moeten hun woonsteden "omhoog". Als ze "droge voeten" willen houden, dan moeten ze hun woningen en schuren op gezette tijden omhoog brengen. Zij doen dit met de klei en plaggen van de kwelder, huisafval, resten van veevoer en mest, enz.
<br>De waterkering en het waterkwantiteitsbeheer vormen dus de oorspronkelijke taken van het waterschap. De veiligheid van de bewoners staat hierbij centraal.  
Men vestigt zich dus op de ophogingen in het landschap en door het vele werk dat er aan verricht wordt, vooral in de zomer en uiteraard ook bij dreigende overstromingen, slaagt men er in redelijk droog te blijven. Er ontstaat in Westergoo en Oostergoo een terpenlandschap, evenal in de wijdere regio tussen Noord-Friesland en het Deltagebied. Het terpenlandschap kenmerkt zich door het ontstaan van grotere en kleine woongemeenschappen.
 
[[Bestand:Hogebeintum6.jpg|miniatuur|Terp Hoogebeintum.]]
 
De levensstandaard in de terpgebieden is betrekkelijk hoog vanwege de vruchtbaarheid van de gebieden bij de zee. Naarmate de bevolkingsdichtheid groeit ontstaat er de behoefte aan meer voedsel en handelsprodukten. Daarom gaat men ook op de lagere kwelders gewassen verbouwen en vee weiden. Om deze gebieden beter te kunnen beschermen worden er de eerste dijken aangelegd. Het zijn meestal meteen efficiënte verbindingen tussen de grotere terpgemeenschappen.
 
Als de dijken op deze wijze een ring gaan vormen, is er eigenlijk voor het eerst sprake van een polder. De oudste "zeepolders" zijn op deze wijze ontstaan in het terpengebied van Westergoo in de buurt van Tzum en Easterein. Deze ontwikkeling krijgt zijn vorm in de eeuwen rond het jaar 1000.  


Calamiteiten
De gezamenlijk belangen van de bewoners van de betrokken terpen leiden ertoe dat er steeds meer overleg tussen deze gemeenschappen gaat plaatsvinden. Immers men zal gezamenlijk de dijken moeten gaan beheren en onderhouden. Binnen de omringende dijk (de polder) zal het waterpeil moeten worden geregeld en beheerd. Hieruit vloeit het ontstaan van de Friese wetgeving voort. Deze oude Friese wetgeving is in aanleg een "waterschapswetgeving".


Wetterskip Fryslân zal al het mogelijke doen om een calamiteit zo snel en goed mogelijk te bestrijden. Om dit te kunnen doen heeft het waterschap een calamiteitenplan en een aantal bestrijdingsplannen opgesteld. In deze plannen staat beschreven hoe gehandeld moet worden bij calamiteiten en rampen. Deze handelswijze wordt regelmatig geoefend door de medewerkers van Wetterskip Fryslân, waardoor ze goed voorbereid zijn op het bestrijden van calamiteiten.
Als het aantal polders in de regio toeneemt, ontstaan er in het gebied ook situaties dat de afwatering door elkaars polders moet plaatsvinden, hetgeen ook weer leidt tot verdere regelgeving en afspraken. Ook in de lagere veengebieden, waar vele ontginningen plaatsvinden kan men een dergelijke ontwikkeling constateren.
Wetterskip Fryslân onderscheidt vier hoofdsoorten calamiteiten, waarvoor bestrijdingsplannen zijn gemaakt:


    * Zeedijken
De bestuurlijke eenheden die hieruit voortkomen en ontstaan vormen de oorsprong van de waterschappen. De 19{{sup|e}} eeuw kenmerkt zich door een zeer groot aantal aan plaatselijke en regionale waterschappen.  In de 20{{sup|e}} eeuw ontstaat er behoefte aan schaalvergroting: de waterschappen fuseren geleidelijk tot grotere bestuurslichamen om tenslotte uit te monden in één groot Fries waterschap: {{taal-Fries|Wetterskip Fryslân}}. De waterkeringsfunctie en het waterkwantiteitsbeheer vormen dus de oorspronkelijke taken van het waterschap. De veiligheid van de bewoners staat hierbij centraal.
    * Peilbeheer en kaden
    * Waterzuiveringen
    * Waterkwaliteit


In elk bestrijdingsplan zijn rampscenario's uitgewerkt.
[[Category:Waterbeheer]]

Versie van 22 jan 2024 17:19

Eén van de oudste en dus primaire taken van het Wetterskip Fryslân is het dijkbeheer in het kader van de waterkeringsfunctie. De vroegste bewoners van de lage gebieden langs de Noordzee en het Friese waddengebied vestigen zich oorspronkelijk op de opgeslibde kleirichels in het landschap. Aanvankelijk verblijven ze tijdelijk in deze gebieden van land en water.

Kweldergebied.

In de zomer als de zee betrekkelijk rustig blijft, profiteren ze van de mogelijkheden om er vee te laten weiden en voedselgewassen te verbouwen. Deze pioniers zullen de periode van verblijf zo veel mogelijk hebben willen oprekken. Met het toenemen van de kunstmatige middelen en mogelijkheden om het water te keren, zien ze kans zich meer op permanente basis in het gebied neer te zetten.

Ze doen daarbij de ervaring op dat de zee een machtige invloed heeft op de regio en zich in wisselende gedaanten kan voordoen: als vriend, maar zeker ook als vijand. Met deze laatstgenoemde verschijningsvorm worden ze vooral geconfronteerd in de herfst door herfststormen en bijbehorende hoge waterstanden van de zee. Bovendien is er sprake van een langzame zeespiegelstijging, die zich tot op heden voortzet. Deze stijging kenmerkt zich ook weer door afwisselende periodes van een zekere gematigdheid en periodes van een toenemende stijging: de transgressieperiodes.

Dijkdoorbraak.

Willen de bewoners in het Friese gebied zich kunnen handhaven dan moeten hun woonsteden "omhoog". Als ze "droge voeten" willen houden, dan moeten ze hun woningen en schuren op gezette tijden omhoog brengen. Zij doen dit met de klei en plaggen van de kwelder, huisafval, resten van veevoer en mest, enz.

Men vestigt zich dus op de ophogingen in het landschap en door het vele werk dat er aan verricht wordt, vooral in de zomer en uiteraard ook bij dreigende overstromingen, slaagt men er in redelijk droog te blijven. Er ontstaat in Westergoo en Oostergoo een terpenlandschap, evenal in de wijdere regio tussen Noord-Friesland en het Deltagebied. Het terpenlandschap kenmerkt zich door het ontstaan van grotere en kleine woongemeenschappen.

Terp Hoogebeintum.

De levensstandaard in de terpgebieden is betrekkelijk hoog vanwege de vruchtbaarheid van de gebieden bij de zee. Naarmate de bevolkingsdichtheid groeit ontstaat er de behoefte aan meer voedsel en handelsprodukten. Daarom gaat men ook op de lagere kwelders gewassen verbouwen en vee weiden. Om deze gebieden beter te kunnen beschermen worden er de eerste dijken aangelegd. Het zijn meestal meteen efficiënte verbindingen tussen de grotere terpgemeenschappen.

Als de dijken op deze wijze een ring gaan vormen, is er eigenlijk voor het eerst sprake van een polder. De oudste "zeepolders" zijn op deze wijze ontstaan in het terpengebied van Westergoo in de buurt van Tzum en Easterein. Deze ontwikkeling krijgt zijn vorm in de eeuwen rond het jaar 1000.

De gezamenlijk belangen van de bewoners van de betrokken terpen leiden ertoe dat er steeds meer overleg tussen deze gemeenschappen gaat plaatsvinden. Immers men zal gezamenlijk de dijken moeten gaan beheren en onderhouden. Binnen de omringende dijk (de polder) zal het waterpeil moeten worden geregeld en beheerd. Hieruit vloeit het ontstaan van de Friese wetgeving voort. Deze oude Friese wetgeving is in aanleg een "waterschapswetgeving".

Als het aantal polders in de regio toeneemt, ontstaan er in het gebied ook situaties dat de afwatering door elkaars polders moet plaatsvinden, hetgeen ook weer leidt tot verdere regelgeving en afspraken. Ook in de lagere veengebieden, waar vele ontginningen plaatsvinden kan men een dergelijke ontwikkeling constateren.

De bestuurlijke eenheden die hieruit voortkomen en ontstaan vormen de oorsprong van de waterschappen. De 19e eeuw kenmerkt zich door een zeer groot aantal aan plaatselijke en regionale waterschappen. In de 20e eeuw ontstaat er behoefte aan schaalvergroting: de waterschappen fuseren geleidelijk tot grotere bestuurslichamen om tenslotte uit te monden in één groot Fries waterschap: Wetterskip Fryslân. De waterkeringsfunctie en het waterkwantiteitsbeheer vormen dus de oorspronkelijke taken van het waterschap. De veiligheid van de bewoners staat hierbij centraal.