D.H. de Bruyne

Uit Wouda's Wiki
Versie door imported>Jan Pieter Rottine op 2 apr 2013 om 12:09
De printervriendelijke versie wordt niet langer ondersteund en kan weergavefouten bevatten. Werk uw browserbladwijzers bij en gebruik de gewone afdrukfunctie van de browser.

Oud werknemer, de heer D.H. de Bruijne, opnieuw op het gemaal: 13 maart 2013.

Het is bijzonder om iemand van 93 jaar op bezoek te krijgen op het ir. D.F. Woudagemaal in Lemmer. Snel rekenen leert dat de bezoeker en het gemaal even zo oud zijn.

Het gaat om de heer Dick H. de Bruijne die op het stoomgemaal als chef van de wacht heeft gewerkt: op een zonnige maandagmiddag in maart 2013 kwam hij graag nog een keer naar Lemmer om even terug te zijn in oude werkomgeving en om zijn verhaal te vertellen. Dat levert interessante aspecten op. Hij noemt het gemaal nu vooral nostalgie maar vroeger was het gewoon een plek om je werk te doen.

Dick de Bruijne is een geboren Zeeuw, vanuit Terneuzen verhuisde het gezin al snel naar Vlissingen, waar zijn vader een baan bij Rijkswaterstaat had. De volgende verhuizing ging van Zeeland naar Friesland. Zijn vader kwam bij de Dienst Verbetering Friese kanalen terecht. Dit was een onderdeel van RWS, het kantoor van deze dienst was gevestigd in de Grote Kerkstraat in Leeuwarden.

Vlak voor de Tweede Wereldoorlog kwam Dick via een oom bij de Spoorwegen terecht. Dat baantje vond hij maar niets en daarom ging tijdens de oorlogsjaren naar school. In Leeuwarden volgde hij de MTS in de Molenstraat, hoogstwaarschijnlijk is dit de school waar ir D.F. Wouda ook aan verbonden is geweest.

Hier werd hij klaargestoomd voor de Grote Vaart, nadat hij de machinistenopleiding had gevolgd. Dick was in het bezit van een ,,Ausweis" en liep daardoor geen gevaar om naar Duitsland te moeten gaan. Aansluitend aan zijn opleiding is hij twintig jaar gaan varen voor een Rotterdamse scheepvaartmaatschappij met 55 schepen. Tijdens de jaren op zee was hij op het schip hoofdmachinist en later inspecteur technische dienst.

In 1962 krijgt hij de tip van zijn schoonvader P.M. van der Meer dat er een geschikte vacature was in Friesland en of dat niet wat voor hem is. Hij solliciteert, krijgt de baan en keert terug aan de wal.

Om zich te oriënteren begint hij zijn loopbaan bij Provinciale Waterstaat van Friesland bij het ir. D.F. Woudagemaal.
Als één van de grote projecten maakt hij de omschakeling van steenkool naar oliestook mee.
Het argument om over te schakelen was dat het gemaal zelfvoorzienend moest zijn en niet langer afhankelijk van de losse werknemers in Lemmer.

Die losse werknemers kregen jaarlijks 1000 gulden en moesten dan het hele maalseizoen beschikbaar zijn. Op den duur werd dat steeds moeilijker, mensen kregen meer vrije tijd en wilden met vakantie. Hierdoor waren ze niet langer beschikbaar voor los werk.
In veel mindere mate speelde de verkrijgbaarheid van steenkool een argument, die was op dat moment nog volop verkrijgbaar.
De Bruijne begon met wachtlopen op het Woudagemaal.

600×402px

De uitbetaling van het loon voor ongeveer achttien werknemers vond wekelijks op zaterdag plaats. Er kwam iemand vanuit het districtskantoor Sneek met de bus naar Lemmer om vervolgens met de fiets naar het gemaal te gaan en daar te loonzakjes uit te reiken.

Nadat in het gemaal de vier nieuwe ketels van Werkspoor, zogenaamde Schotse ketels in 1955 waren geplaatst was er voldoende ruimte om een eigen werkplaats te bouwen. Vrijwel alle onderhoudswerkzaamheden aan de machines werden in eigen beheer uitgevoerd. De Bruijne zorgde er voor dat hij goede lassers en draaiers in dienst had.

In1955 is een waterafscheider achter de ketels geplaatst. Dit is een eigen vinding de heer P.M. van der Meer die daar ook patent op heeft gekregen. Het principe is dat stoom uit de ketel nog eens via de waterafscheider gaat en daardoor droger wordt. De waterafscheider heeft de vorm van een ,,harp" maar is nu niet meer zichtbaar, zo merkt De Bruijne bij een wandeling door het ketelhuis. De waterafscheider is weggewerkt in een kast achter de ketel. De heer P.M. van der Meer is nooit rijk geworden van zijn vinding. Allleen zuivelfabrieken hadden belangstelling voor de stoomverhitter. Blikjes melkpoeder bestemd voor de tropen vertoonden roestvorming onder de wikkel. Door de stoom te ontdoen van waterdeeltjes werd het blik droger en was het probleem van roestvorming uit de wereld geholpen. Een zuivelfabriek heeft hooguit twee exemplaren nodig en dat is geen wereldomzet.

De waterafscheider werd ook in 1955 bij de vier nieuwe ketels van Werkpoor aangebracht. De reden hiervan was dat er waterslag optrad in de laatste stoommachines. Werkspoor had hier geen pasklare oplossing voor. Waterslag wordt veroorzaakt doordat de zwaardere waterdeeltjes via de hoofdstoomleiding die langs de vier stoommachines loopt naar achteren wordt getransporteerd en bij de laatste stoommachine de waterslag veroorzaakt. De waterafscheider bracht hier evenals bij de oude ketels uitkomst en het probleem was verholpen.

Een volgende vernieuwing was het aanbrengen van roterende verstuivers, roterende verstuivers zijn minder gevoelig voor storingen bij het verstuiven van olie in de vuurgangen.

Een van de meest bijzondere jaren was de jaarwisseling van 1966/67, het was extreem nat en een groot deel stond onder water. Vooral nabij Sneek en de Hommerts was het slecht gesteld. Het Woudagemaal draaide volop, het J.L. Hooglandgemaal in Stavoren was nog in aanbouw. Omdat het Woudagemaal de wateroverlast niet alleen kon beteugelen werd er bij wijze van uitzondering toestemming gevraagd aan Stork om voor de oplevering het Hooglandgemaal toch in werking te mogen stellen. Dat gebeurde.

Ook bij de Hommerts was een bijzondere situatie ontstaan. Het stoomgemaal Hommerts (1915) was al buiten gebruik gesteld maar het nieuwe elektrische gemaal was nog niet in bedrijf. Het waterschap zat met een groot probleem en De Bruijne gaf als advies om het stoomgemaal toch weer onder stoom te brengen en stelde personeel en materialen beschikbaar. Boeren brachten met platte karren een voorraad steenkolen van Lemmer naar Hommerts. Als blijk van waardering ontving De Bruijne een vaas van het waterschap De Hommerts.

Als het Woudagemaal onder stoom werd gebracht dan waren de volgende mensen aanwezig: een wachtmachinist, een machinist, 2 stokers, 1 iemand voor de algemene dienst en 2 mensen die de filters schoonmaakten.

In de tijd dat het Woudagemaal draaide zag je nauwelijks bezoek, hooguit een enkele nieuwsgierige boer die eens een keer kwam kijken. Maar het gemaal lag vroeger afgelegen van de bewoonde wereld. Het kreeg zelfs de bijnaam: het ,,Monaco van Friesland".

Na de ingebruikstelling van het Hooglandgemaal kwam er op het Woudagemaal tijd vrij om in eigen beheer meer aan onderhoud te gaan doen, de werkplaats was een goede uitvalsbasis. Bovendien kreeg men de beschikking over de eerste bedrijfsauto met gereedschap zodat er ook elders gewerkt kon worden aan bruggen en sluizen in de provincie.

In het Hooglandgemaal is vrijwel direct nadat het gereed was een belangrijke wijziging doorgevoerd. Aanvankelijk stonden er twee grote en vier kleine elektromotoren. De Bruijne sprak zijn verbazing daarover uit toen gedeputeerde Hoogland op het gemaal op bezoek was. De gedeputeerde gaf hem gelijk en gaf toestemming om nog twee grote pompen te bestellen en te installeren.

Nadat de Bruijne wel voldoende ervaring had opgedaan bij het Woudagemaal kwam hij vanwege zijn werk door de hele provincie. Hij is betrokken geweest bij de werkzaamheden van de dijk en de sluizen bij Lauwersoog van 1967 - 1969 toen de Lauwerszee werd afgesloten en veranderde in Lauwersmeer. Vooral voor de dorpen Oostmahorn en de visserij op de Lauwerszee vanuit het Zoutkamp had de afsluiting grote gevolgen. Waar De Bruijne vooral mee bezig was, was het beoordelen van tekeningen van sluizen en bruggen. Het kan wel op een tekentafel bedacht worden maar de vraag is: is het wel praktisch. Een voorbeeld wordt in herinnering gebracht: bij het Hooglandgemaal was een takelinstallatie in de kelder ontworpen, die zou bij hoogwater onbruikbaar zijn als er water in de kelder van het gemaal zou staan. Op aanwijzing van De Bruijne is de installatie ergens anders ingetekend.

De Bruijne stond ook aan het begin van het tijdperk waarin de ondergrondse pomp werd ontworpen. Uiteindelijk kwam er een zelfreinigende pomp die vooral in rioolgemalen werd geinstalleerd. Bij het bouwen van de nieuwe RWZI's in de provincie kreeg De Bruijne de leiding om dit goed te coördineren. De taak van zuiveringsbeheer van rioolwater kwam bij de provincie te liggen in plaats van bij de gemeente.

Uiteindelijk zou De Bruijne chef technische dienst van PWS worden en in die functie vielen naast de bruggen en sluizen ook de twee boezemgemalen Wouda en Hoogland onder zijn verantwoordelijkheid.

In de jaren zestig en zeventig werd de afgewerkte olie, ketelsteen en roet uit de schoorsteen nog niet als chemisch afval aangemerkt en verdween dat in de kelder. Bij de dienstwoningen was geen toilet en werd het huisafval niet opgehaald. De werknemers bedachten zelf wel een oplossing op het terrein.

Voorgangers van D.H. de Bruijne Dhr. Bos (1920 - 1940) Dhr. Vd Meer (1940 - 1965, overleden in 1965); bedrijfschef Dhr. Krekt vanaf 1965, 1e machinist

Bestand:DeBruijnejpg


lemma nog in bewerking.