Schoorsteen: verschil tussen versies

3 bytes toegevoegd ,  12 feb 2023
k
geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 23: Regel 23:


==Aanbesteding==
==Aanbesteding==
Eind 1915 besluit ir. Wouda om aan twee Nederlandse firma's een offerte te vragen voor het bouwen van de schoorsteen. Het gaat om Canoy-Herfkens' Steenfabrieken te Venlo en de Eerste Hollandsche Schoorsteen-Steenfabriek De Ridder & Co. te Oegstgeest. De offertes komen binnen, en Wouda is er al snel uit. Op 6 januari 1916 schrijft hij een brief aan de Gedeputeerde Staten, waarin hij de verschillen tussen de offertes op een rijtje zet en met een voorstel komt. Wouda begint zijn brief met de opmerking dat beide firma's bekend staan als goede en ervaren schoorsteenbouwers. Vervolgens beschrijft hij de offerte van Canoy-Herfkens. Deze firma biedt aan om de schoorsteen te bouwen voor een totaalbedrag van ''f'' 15.685. Dit bedrag omvat het bouwen van een 60 meter hoge schoorsteen met ronde schacht en een binnenwerkse bovenmiddellijn van 2.35 m en een schutwand met een inwendige middellijn van 2.50 m en een hoogte van 30 m. Verder zijn inbegrepen: de levering van de radiaalstenen, een bliksemafleider, klimijzers, en het leveren en inmetselen van een ijzeren schoonmaakdeurtje. Hierna beschrijft Wouda de offerte van De Ridder. Deze firma komt uit op een totaalbedrag van ''f'' 16.650. Dit bedrag omvat het bouwen van een ronde schoorsteen van 60 m hoogte en een inwendige bovenmiddellijn van 2.35 m, een binnenschutwand van 20 m hoogte, de nodige binnenklimijzers en een ijzeren band in de kop, buitenklimijzers en een bliksemafleider. De fundering is niet inbegrepen in beide offertes. In zijn brief aan de Gedeputeerde Staten wijst Wouda erop, dat beide aanbiedingen vrijwel geheel overeenkomen. Hij stelt voor om voor Canoy-Herfkens te kiezen, aangezien zij een 10 meter hogere schutwand aanbieden dan De Ridder, en hun aanbieding bovendien "f"965 goedkoper is. Ir. Wouda voegt hier nog aan toe dat prof. J.C. Dijxhoorn dezelfde mening is toegedaan.  
Eind 1915 besluit ir. Wouda om aan twee Nederlandse firma's een offerte te vragen voor het bouwen van de schoorsteen. Het gaat om Canoy-Herfkens' Steenfabrieken te Venlo en de Eerste Hollandsche Schoorsteen-Steenfabriek De Ridder & Co. te Oegstgeest. De offertes komen binnen, en Wouda is er al snel uit. Op 6 januari 1916 schrijft hij een brief aan de Gedeputeerde Staten, waarin hij de verschillen tussen de offertes op een rijtje zet en met een voorstel komt. Wouda begint zijn brief met de opmerking dat beide firma's bekend staan als goede en ervaren schoorsteenbouwers. Vervolgens beschrijft hij de offerte van Canoy-Herfkens. Deze firma biedt aan om de schoorsteen te bouwen voor een totaalbedrag van ''f'' 15.685. Dit bedrag omvat het bouwen van een 60 meter hoge schoorsteen met ronde schacht en een binnenwerkse bovenmiddellijn van 2.35 m en een schutwand met een inwendige middellijn van 2.50 m en een hoogte van 30 m. Verder zijn inbegrepen: de levering van de radiaalstenen, een bliksemafleider, klimijzers, en het leveren en inmetselen van een ijzeren schoonmaakdeurtje. Hierna beschrijft Wouda de offerte van De Ridder. Deze firma komt uit op een totaalbedrag van ''f'' 16.650. Dit bedrag omvat het bouwen van een ronde schoorsteen van 60 m hoogte en een inwendige bovenmiddellijn van 2.35 m, een binnenschutwand van 20 m hoogte, de nodige binnenklimijzers en een ijzeren band in de kop, buitenklimijzers en een bliksemafleider. De fundering is niet inbegrepen in beide offertes. In zijn brief aan de Gedeputeerde Staten wijst Wouda erop, dat beide aanbiedingen vrijwel geheel overeenkomen. Hij stelt voor om voor Canoy-Herfkens te kiezen, aangezien zij een 10 meter hogere schutwand aanbieden dan De Ridder, en hun aanbieding bovendien ''f'' 965 goedkoper is. Ir. Wouda voegt hier nog aan toe dat prof. J.C. Dijxhoorn dezelfde mening is toegedaan.