Provinciale Staten van Friesland, zitting 06-02-1913
Voorzitter mr. P. A. V. baron van Harinxma thoe Slooten, Commissaris der Koningin.
Aanwezig 44 leden. Afwezig met kennisgeving de heeren Sijtsma, Gaastra, Beukenkamp, Visser en Draisma de Vries.
De publieke tribune is vol toehoorders.
De algemeene beschouwingen over de afstrooming van het boezemwater worden geopend.
De VOORZITTER stelde voor bij die algemeene beschouwingen te behandelen de motie over het peil met de amendementen en de motie-Fokkema op het voorstel. Dan sub 1-3 met het amendement-Besuijen en eindelijk sub 4 tot slot met de daarop ingediende amendementen.
De heer FOKKEMA opende het debat en constateerde dat hij in het voorstel van Gedeputeerde Staten, zoowel als in het rapport van de commissie, geen vaste lijn zag. Hij weet niet hoeveel stoomgemalen er zullen komen, hoe hoog het peil zal worden, hoe de uitgaven worden geregeld. Het voorstel tot heffing van een bijzondere belasting naar de pachtwaarde bestreed hij uitvoerig en beval aanvaarding van het beginsel der klassificatie aan. Op deze wijze zouden recht en billijkheid gediend zijn.
De heer BESUIJEN toonde aan de hand van de werken der Zuiderzeevereeniging aan, dat de finale oplossing van het watervraagstuk in Friesland zal zijn de drooglegging van de Zuiderzee. Daarmee rekening houdende, wilde hij toch de waarde van een stoomgemaal niet ontkennen. Hij verklaarde zich daar in beginsel vóór. Maar bezwaar moest hij maken tegen de plaatsing van dit gemaal bij Tacozijl. Een plaatsing bij den Wieldijk had vele technische voordeden, omdat zulk een gemaal niet aan een voorboezem, maar direct aan de zee kwam te liggen. Spreker ging uitvoerig de voordelen van de plaatsing dáár na en concludeerde, dat een stoomgemaal is een verbetering, dat de oplossing is de afsluiting der Zuiderzee en dat de plaats van het stoomgemaal niet is bij Tacozijl, maar aan den Wieldijk.
Daarna pauze.
De heer NAUTA (Gedeputeerde) was van oordeel, dat commissie van rapporteurs verbetering aangaf van het voorstel van Gedeputeerde Staten. Zij gaat in de goede richting. Spreker was daarvoor dankbaar, maar niet voldaan. In tweeërlei opzicht was hij onbevredigd: 1. ten aanzien van de natuurlijke afstrooming; 2. wat het stoomgemaal betreft. Spreker begon met het laatste punt en trad daarbij in een historische beschouwing, betoogend, dat de regeering met hare raadgevende technici van oordeel is, dat Friesland met één gemaal van 750 W.P.K. niet zal zijn geholpen, doch er twee behoeft van te zamen 1575 W.P.K. Spreker meende, dat het tweede gemaal al spoedig na het eerste zou komen, doch het ging zijn inziens niet aan, daarvan nu reeds de plaats te bepalen, waar men nu al twist over de plaats van het eerste.
Wat de natuurlijke afstrooming betreft, beredeneerde spreker, dat met de Dokkumer Nieuwezijlen bij een waterstand van 60 à 70 c.M. + Z.P. belangrijk meer dan tot dusver is geschied, kan worden gedaan. Gedeputeerde Staten mogen daaraan hun aandacht wel eens wijden, ook ten opzichte van de Friesche sluis. Hoe echter die afstrooming ook moge worden verbeterd, hulp van stoomgemalen zal er moeten komen. Na een en ander te hebben gezegd over de meening der commissie van rapporteurs aangaande de kosten van het voorgestelde plan, kwam spreker tot het zijns inziens belangrijkste punt, namelijk het peil, ten aanzien waarvan men nog in een te zwevende conditie verkeert. Hij ziet in verhooging van het peil een groot algemeen belang. Komt men tot die verhooging, dan had spreker geen bezwaar tegen een verdeeling van kosten, zooals die door Gedeputeerde Staten of de commissie van rapporteurs is voorgesteld.
De heer DE VRIES was niet zoo bevreesd, dat de minister aan Friesland bet tweede stoomgemaal tegen den zin der Staten zou opdringen, alhoewel bij hem de macht berust. Naast een gemaal moest, volgens spreker, het oog worden geslagen op de natuurlijke afstrooming, zooals de heer Nauta bad betoogd. Werd die afstrooming verbeterd, dan kon misschien het tweede gemaal worden gemist en zou men ook de verhooging van het peil in de macht hebben. Spreker had ook het oog op de Friesche sluis, de Dokkumer Nieuwezijlen en de Roptazijl. In het belang der lage landen wenschten spreker en anderen nu reeds vast te leggen, wat in de toekomst, na de tot standkoming van het gemaal, het normale peil zou zijn. Als zoodanig noemde hij 25 cM. + Z.P. Kwam het daartoe niet, dan zou het gemaal te duur zijn gekocht. Hij zei dit ter toelichting van het reeds bekende amendement, mede onderteeken door de heeren Croles en Visser.
De heer BRUINS SLOT vroeg onder andere, of de kosten van de invordering der belasting ook ten laste der provincie zouden komen. De administratie der directe belastingen is daarop niet ingericht. Wat de loozing betreft, sloot spreker zich bij het betoog van den heer Nauta aan. Hij zei daarna iets ter toelichting van het door hem met de heeren Fransen en Fokkema ingediende amendement, in het belang der verkrijging van een hooger normaal peil, welke verbetering het spreker onder andere gemakkelijker zou maken, voor het voorstel te stemmen.
De heer L. DE JONG bekeek den financieelen kant van het vraagstuk. Hij achtte de rijksbijdrage niet bijzonder hoog, in aanmerking genomen, dat Friesland veel belastingen betaalt. Met Gedeputeerde Staten veroordeelden spreker en anderen de klassificatie en zij konden zich allerminst vereenigen met het idee der Friesche Maatschappij van Landbouw, om den omslag te verdeelen naar de oppervlakte-eenheid gecultiveerden grond, wat ongelijken druk zou geven voor armen en besten grond. Wat de opcentenverhouding belreft, kon spreker zich niet met het idee van Gedeputeerde Staten noch met dat van de commissie van rapporteurs vereenigen, waarom hij een amendement had ingediend, dat in druk was rondgedeeld.
De heer BRANDSMA vroeg eenige inlichtingen over de bedoeling van de motie der commissie van rapporteurs aangaande de hulp aan de lage landen, na het inwerking komen van het gemaal.
De heer BRUINS SLOT beantwoordde hem.
De heer Th. VAN WELDEREN BARON RENGERS (algemeen rapporteur) diende den verschillende sprekers van antwoord. De beschouwingen van de heer Besuijen ten aanzien van de plaats van het gemaal waren zijns inziens te voorbarig. De bezwaren tegen Tacozijl aangevoerd, weerlegde spreker. Het gemaal een andere plaats te geven dan de voorgestelde, moest hij ontraden. Tegenover de nadeelen van Tacozijl staan grootere voordelen.
Spreker kon niet komen tot een weerleggen van alles, wat de heer Nauta heden voor nieuws had gezegd. De vrees, dat de minister het tweede gemaal aan Friesland zou opdringen, deelde hij niet. Zijne Exelentie toont in zijn laatste schrijven tegemoetkoming. Dat verschillende uitgaven zullen tegenvallen, is wel mogelijk. Wat het peil betreft, kwam het spreker voor, dat allen vrijwel hetzelfde wilden. Zijns inziens was het standpunt van de commissie van rapporteurs nog het juiste. Als men de afstrooming wil staken bij een waterstand van 25 c.M. + Z.P., dan zal de oogst van de lage landen, die nog niet ingepolderd zijn, niets waard zijn. De commissie van rapporteurs wenscht ook een vast peil, doch houdt meer rekening met het belang dier landen.
Namens de meerderheid der commissie pleitte spreker te dien aanzien voor een matigen drang.
De heer CROLES zei, dat beide partijen dienden te weten, wat zij in de toekomst aan het gemaal zullen hebben. Algemeen was men voor verhooging van het peil en daarom diende dat nu vastgelegd te worden in het oprichtingsbesluit. Dat was straks ook de bedoeling van den heer Brandsma.
De heer L. W. DE VRIES erkende, dat allen een hooger peil willen, maar de commissie van rapporteurs spreekt alleen de wenschelijkheid uit en spreker en anderen wenschen vastlegging. Ze waren nu bereid het cijfer te verlagen van 25 c.M. + Z.P. tot 20 c.M. + Z.P. om de lage landen met in gevaar te brengen. Het amendement werd dus in dien zin gewijzigd.
De heer BRANDSMA diende, na een nadere beschouwing van het peil, een motie in, waarvan de strekking was, dat het gewenscht is dadelijk na de voltooiing van het gemaal uitsluitend met de belangen van den boezem en niet meer met die der boezemlanden rekening te houden.
De heer POLLEMA (Gedeputeerde Staten) meende, dat de kwestie, door den heer Fokkema aangeroerd, of ook Groninger landen zouden moeten bijdragen, wel opgelost zou worden. Ook deze spreker bestreed den heer Besuijen, waar die het gemaal aan De Wielen en niet te Tacozijl wilde hebben.
Het eerste gemaal zou zijns inziens het best te Tacozijl geplaatst worden.
Punt 36. Door den heer FOKKEMA is nog het volgende amendement ingediend:
Sub 5 te lezen als volgt:
De renten en aflossing van de onder 4 bedoelde geldleeningen en de kosten van exploitatie en het onderhoud der onder 1 bedoelde werken te vinden uit de opbrengst eener bijzondere belasting, te heffen bij aanslag eener regeling naar indeeling der gronden door klassificatie in te deelen naar de volgende verhoudingen:
1e klasse 100 procent, hierin te plaatsen: oningepolderde gronden met een hoogteligging van 35 tot 55 centimeter plus zomerpeil;
2e klasse 75 procent, oningepolderde gronden van 55 tot 80 centimeter boven zomerpeil en de ingepoldede gronden met minder hoogte van dijken dan 80 centimeter boven zomerpeil;
3e klasse 50 procent, oningepolderde gronden met een natuurlijke hoogteligging van 80 centimeter plus zomerpeil, de ingepolderde gronden met een bedijking van 80 centimeter en meer hoogte boven zomerpeil en de gronden beneden 35 centimeter plus zomerpeil;
4e klasse 25 procent, gronden die door natuurlijke ligging 1 meter boven zomerpeil zijn en de gronden met haar bijzondere ligging, als de eilanden en de Dongeradeelen;
sub 6 en 7 te laten vervallen, en sub 8 te vernummeren in 6.
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑ Provinciale Staten van Friesland: Zitting van 6 Februari: Afstrooming van het boezemwater. (1913, 7 februari) Leeuwarder courant, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 04-02-2024 van https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010599663:mpeg21:p002