Bouwstijlen in Nederland en Prof ir J. C. Dijxhoorn: verschil tussen pagina's

Uit Wouda's Wiki
(Verschil tussen pagina's)
imported>Vincent Erdin
Geen bewerkingssamenvatting
 
imported>Jan Pieter Rottine
Geen bewerkingssamenvatting
 
Regel 1: Regel 1:
Bouwstijlen in Nederland
Johan Christiaan Dijxhoorn


In de periode waarin het stoomgemaal bij Tacozijl werd ontworpen en op de tekentafel lag waren er verschillende bouwstijlen in Nederland die elkaar in vrij korte tijd afwisselden.
[[Bestand:J.C. Dijxhoorn door Bram Gips, 1924.jpg|750×919px|link=]]


Aan het eind van de negentiende eeuw wisselden neoclassicisme en eclecticisme elkaar sterk af. Het was zoeken naar een nieuwe toonaagevende markante bouwstijl. Hierbij werd gebruik gemaakt van elementen uit de voorafgaande bouwstijlen maar op een nieuwe manier toegepast. Wie naar de raadhuizen van architect '''J.A. Kropholler''' kijkt (onder ander in '''Grou''', voormalige gemeente '''Idaarderadeel''') denkt dat het al in de Gouden Eeuw gebouwd moet zijn. Kropholler bouwde het raadhuis in Grou pas in 1941. Andere vergelijkbare raadhuizen staan in Leidschendam, Medemblik en Noordwijkerhout. 
J.C. Dijxhoorn door Bram Gips, 1924


'''Um 1800 - stijl''', architect J. Th. J. Cuypers is één van de toonaangevende architecten, '''de Beurs''' (1911 - 1914) aan het Beursplein in Amsterdam is een markant voorbeeld van deze bouwstijl. 
Persoonlijke gegevens
Volledige naam Johan Christiaan Dijxhoorn
Geboortedatum 24 februari 1862
Geboorteplaats Rotterdam
Overlijdensdatum 21 mei 1941
Overlijdensplaats 's-Gravenhage
Werkzaamheden Vakgebied Civiele techniek
Universiteit Technische Universiteit Delft


De '''[[Amsterdamse School]]''' met toonaangevende architecten als: De Klerk, Kramer en Van der Meij beleefde het eerste hoogtepunt tussen 1913 en 1916 toen het '''Scheepvaarthuis'''  aan de Prins Hendrikkade in Amsterdam werd gebouwd.


Kort hierna is er sprake van '''De Stijl''' die meer vorm gaat krijgen vanaf 1917, toonaangevende architecten zijn: Theo van Doesburg en J.J.P. Oud.
Johan Christiaan Dijxhoorn (Rotterdam, 24 februari 1862 – 's-Gravenhage, 21 mei 1941) was een Nederlands werktuigbouwkundig ingenieur, hoogleraar en rector magnificus aan de Technische Hogeschool te Delft, en lid van de Provinciale Staten.


De opvolger van deze bouwstijl is het '''Nieuwe Bouwen''' en daarna volgt de '''Delftse school'''.
Levensloop


Evenals bij de letteren (proza en poëzie) worden de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend in de gaten gehouden. In de literatuur geldt de periode aan het begin van de 20e eeuw als het Interbellum: een overgangs periode van het ene naar het andere. De literaire stroming van de tachtigers begint aan invloed in te boeten en moet toezien dat een nieuwe generatie schrijvers en dichters het stokje langzaam maar zeker overgaat nemen.
Dijxhoorn was een zoon van Carel Dirk Hendrik Dijxhoorn (1817-1874) en Adriana Quirina Hendrika Kolff (1822-1882). Hij volgde een opleiding tot werktuigbouwkundig ingenieur aan de Polytechnische School te Delft, waar hij in 1883 zijn diploma behaalde.


Dit zou ook van toepassing kunnen zijn op de snelle afwisseling van de genoemde bouwstijlen. Waarbij het allerminst zo is dat ze strikt gescheiden zijn maar veelal door elkaar heen zullen lopen.  
Rond 1885 begon hij zijn carrière bij enige machinefabrieken in binnen- en buitenland, waar hij zich opwerkte tot in de functie van directeur. Op het laatste werkte hij op het Etablissement Fijenoord, een scheepswerf en machinefabriek gevestigd op het eiland Fijenoord, voor hij in 1899 werd aangesteld als professor in de werktuigbouwkunde aan de Polytechnische School te Delft als opvolger van Adrien Huet.
Ook onder architecten was het gebruikelijk om te kijken wat er gaande en gangbaar was, zo werden bouwstijlen gekopieerd en soms werden er nieuwe elementen aan toegevoegd.
In 1905 ging de Polytechnische School op in de Technische Hogeschool, en van 1916 tot 1919 was Dijxhoorn hier rector magnificus, als opvolger van Willem Karel Behrens.
Naast Dijxhoorn waren er rond de eeuwwisseling twee andere hoogleraren in de Werktuigbouw aangesteld aan de Polytechnische School te Delft. Dit waren de spoorwegingenieur Isaac Franco (1868-1930), zelf afgestudeerd in Delft in 1890, en C.P. Holst Gzn. (1851-1928), een ingenieur uit de industrie. Zij waren in de plaats gekomen van de overleden professor Adrien Huet en de vertrokken professor J. Grundel. Ze werden belast met het onderwijs in de kennis der werktuigen.
Twintig jaar later, in 1920, waren er zestien hoogleraren in de faculteit der werktuigbouwkunde en scheepsbouw. Van de zestien waren er acht voor werktuigbouwkunde. Naast de oudgedienden J. C. Dijxhoorn en C. P. Hoist Gzn. waren dit Jacob Cornelis Andriessen, G. Brouwer, A.D.F.W. Lichtenbelt, P. Meyer, Frans Westendorp (spoorwegmateriaal, hefwerktuigen en transportinrichtingen), en C. M. van Wijngaarden.


Hierbij moet ook gekeken worden naar wat er in het buitenland gaande was. En dan lijkt de Amerikaanse architect
In de periode 1913-1920 had hij regelmatig overleg met zijn vriend ir D. F. Wouda over het te bouwen stoomgemaal voor bemaling van de Friese boezem in opdracht van de Friese Provinciale Staten.
'''Frank Lloyd Wright''' (1867 - 1959) zeer belangrijk te zijn. Zijn werk wordt gekenmerkt door het invullen van de  
Zijn adviserende rol spitste zich in het bijzonder toe op de toepassing van diverse technieken in de bemalingsinstallatie. Gezamenlijk ontwikkelden zij de stoominstallatie zoals die tot op heden zijn nut heeft bewezen.  
'''drie dimensionale ruimte'''.


Het lijkt aannemelijk om te veronderstellen dat student Wouda tijdens zijn studie bouwkunde in Delft colleges heeft gekregen van een hoogleraar die goed op de hoogte moet zijn geweest van het werk van Wright. Bouwkunde was een vrij jonge studie in Delft en dan wil je de laatste, internationale, ontwikkelingen op de voet volgen.  
Dijxhoorn was verder lid van de Provinciale Staten. In 1931 werd hij benoemd tot erelid van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI).


Voor de bouwstijl van het '''stoomgemaal bij Tacozijl''' (Lemmer) zal meer moeten worden gekeken naar wat er in Delft op dat moment werd onderwezen en naar het werk van Wright. Wright ws op dat moment al toonaangevend en had zich als architect al bewezen. De Amsterdamse school stond nog in de kinderschoenen en het Scheepvaarthuis was het eerste grote bouwproject waar de stijl ten volle tot uiting kwam.
Nadat het Cruquius stoomgemaal in de Haarlemmermeer werd stilgelegd in 1933, zette hij zich in voor behoud van het complex als industrieel monument. Hiertoe schreef hij  een boek over de werktuigen van het gemaal:
Wouda zal van het Scheepvaarthuis in Amsterdam gehoord kunnen hebben maar het was al te laat om dat nog te integreren in het ontwerp van zijn stoomgemaal. Daarvoor waren de plannen al te ver gevorderd.
De werktuigen van het stoomgemaal Cruquius van de Haarlemmermeer (1933)
Een ander werk van zijn hand was "Vermaarde constructeurs van scheepsmachines in Nederland 1825-1925," in: De Ingenieur 52 (1937), W 22-24.

Versie van 7 mrt 2017 12:07

Johan Christiaan Dijxhoorn

750×919px

J.C. Dijxhoorn door Bram Gips, 1924

Persoonlijke gegevens Volledige naam Johan Christiaan Dijxhoorn Geboortedatum 24 februari 1862 Geboorteplaats Rotterdam Overlijdensdatum 21 mei 1941 Overlijdensplaats 's-Gravenhage Werkzaamheden Vakgebied Civiele techniek Universiteit Technische Universiteit Delft


Johan Christiaan Dijxhoorn (Rotterdam, 24 februari 1862 – 's-Gravenhage, 21 mei 1941) was een Nederlands werktuigbouwkundig ingenieur, hoogleraar en rector magnificus aan de Technische Hogeschool te Delft, en lid van de Provinciale Staten.

Levensloop

Dijxhoorn was een zoon van Carel Dirk Hendrik Dijxhoorn (1817-1874) en Adriana Quirina Hendrika Kolff (1822-1882). Hij volgde een opleiding tot werktuigbouwkundig ingenieur aan de Polytechnische School te Delft, waar hij in 1883 zijn diploma behaalde.

Rond 1885 begon hij zijn carrière bij enige machinefabrieken in binnen- en buitenland, waar hij zich opwerkte tot in de functie van directeur. Op het laatste werkte hij op het Etablissement Fijenoord, een scheepswerf en machinefabriek gevestigd op het eiland Fijenoord, voor hij in 1899 werd aangesteld als professor in de werktuigbouwkunde aan de Polytechnische School te Delft als opvolger van Adrien Huet. In 1905 ging de Polytechnische School op in de Technische Hogeschool, en van 1916 tot 1919 was Dijxhoorn hier rector magnificus, als opvolger van Willem Karel Behrens. Naast Dijxhoorn waren er rond de eeuwwisseling twee andere hoogleraren in de Werktuigbouw aangesteld aan de Polytechnische School te Delft. Dit waren de spoorwegingenieur Isaac Franco (1868-1930), zelf afgestudeerd in Delft in 1890, en C.P. Holst Gzn. (1851-1928), een ingenieur uit de industrie. Zij waren in de plaats gekomen van de overleden professor Adrien Huet en de vertrokken professor J. Grundel. Ze werden belast met het onderwijs in de kennis der werktuigen. Twintig jaar later, in 1920, waren er zestien hoogleraren in de faculteit der werktuigbouwkunde en scheepsbouw. Van de zestien waren er acht voor werktuigbouwkunde. Naast de oudgedienden J. C. Dijxhoorn en C. P. Hoist Gzn. waren dit Jacob Cornelis Andriessen, G. Brouwer, A.D.F.W. Lichtenbelt, P. Meyer, Frans Westendorp (spoorwegmateriaal, hefwerktuigen en transportinrichtingen), en C. M. van Wijngaarden.

In de periode 1913-1920 had hij regelmatig overleg met zijn vriend ir D. F. Wouda over het te bouwen stoomgemaal voor bemaling van de Friese boezem in opdracht van de Friese Provinciale Staten. Zijn adviserende rol spitste zich in het bijzonder toe op de toepassing van diverse technieken in de bemalingsinstallatie. Gezamenlijk ontwikkelden zij de stoominstallatie zoals die tot op heden zijn nut heeft bewezen.

Dijxhoorn was verder lid van de Provinciale Staten. In 1931 werd hij benoemd tot erelid van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI).

Nadat het Cruquius stoomgemaal in de Haarlemmermeer werd stilgelegd in 1933, zette hij zich in voor behoud van het complex als industrieel monument. Hiertoe schreef hij een boek over de werktuigen van het gemaal: De werktuigen van het stoomgemaal Cruquius van de Haarlemmermeer (1933) Een ander werk van zijn hand was "Vermaarde constructeurs van scheepsmachines in Nederland 1825-1925," in: De Ingenieur 52 (1937), W 22-24.