Friese stoomgemalen en Kwaliteit en eigenschappen van steenkolen: verschil tussen pagina's

Uit Wouda's Wiki
(Verschil tussen pagina's)
imported>Jan Pieter Rottine
Geen bewerkingssamenvatting
 
imported>Jan Pieter Rottine
Geen bewerkingssamenvatting
 
Regel 1: Regel 1:
<strong>Stoomgemalen in Friesland</strong>.
De '''oudste vaste brandstof is de steenkool''', die '''op aarde in grote hoeveelheden''' voorkomt en dus ook '''voor de stoomvorming het meest''' wordt '''toegepast'''.  
(gegevens uit het archief van Wetterskip Fryslân)


<strong>1853</strong>
'''Steenkolen zijn ontledingsproducten van de planten''' die '''in het tijdperk van het Carboon op aarde groeien'''. Door drift van de landschollen in de aardkorst heeft de plantengroei van het Carboon er uiteindelijk voor gezorgd dat '''de steenkool op aarde wijd verspreid''' voorkomt.


In de gemeente <strong>Hemelumer Oldephaert en Noordwolde</strong> wordt in 1853 een meer, de Flait, drooggemalen door Jonkheer J.H.F.K. Gerlacius van Swinderen. Hij gebruikt hiervoor <strong>het eerste stoomgemaal in Friesland</strong>.
'''In het Carboon is de plantengroei zeer welig''', terwijl '''de soortenrijkdom (biodiversiteit) dan nog gering''' is. Daarom '''lopen de eigenschappen van de steenkolen uiteindelijk weinig uitéén'''.
Het gebied valt later onder Waterschap Ymedam (1923-1972).
<br>Er zijn ook steenkolen die uit plantengroei van jongere perioden stammen (bijvoorbeeld in Indonesië. Deze steenkolen komen dicht bij de '''eigenschappen van bruinkool''').
Het stoomgemaal wordt in 1925 afgebroken en vervangen door een elektrisch gemaal.
[[Bestand:Ymedaam_stoomgemaal_1920-1940.jpg |400x223px|link=]]


<strong>1858</strong>
De steenkolen kunnen ingedeeld worden in '''verschillende soorten met als criterium de mate van verkoling'''. Twee eigenschappen van de steenkolen spelen hierbij een rol.


In de <strong>Polder van het 4de en 5de Veendistrict</strong> wordt al vroeg gebruik gemaakt van stoombemaling. Het stoomgemaal staat <strong>onder Tjalleberd</strong> en wordt weer afgeschaft in 1868.
<ul>
<li>'''het percentage vluchtige bestanddelen'''
<li>'''het bakkend vermogen'''
</ul>


Vaak is er bij deze eigenschappen overeenkomst met '''het zuurstofgehalte van de kool''', dat '''minder wordt, naarmate de verkoling in een verder stadium''' is gekomen.
<br>Daarnaast is echter ook '''het waterstofgehalte''' van belang, meestal schommelt dat om de 5 %.
<br>Men onderscheidt op grond van deze eigenschappen:


<strong>1861</strong>
<ul>
<li>antraciet
<li>magerkool
<li>ess(stoom)kool
<li>ver(cokes)kool
<li>gaskool
<li>gasvlamkool
<li>vlamkool
</ul>


Het waterschap <strongVeenpolder van Echten</strong> bouwt een stoomgemaal <strong>aan het Tjeukemeer</strong>. Besloten wordt het gemaal eerst aan de droogmaking van het gebied te zetten. Als dat een feit is, zal het stoomgemaal later aangepast worden. Met het oog hierop wordt er alvast een tweede stoomketel aangeschaft. Met de bouw van het gemaal wordt in 1859 begonnen en in 1861 in gebruik genomen. Als adviseur bij de bouw is opgetreden civiel ingenieur jhr. W.J. Backer te Amsterdam. Het "stoomvijzelwerktuig" wordt geleverd door Harmens en Penning te Harlingen.
Deze onderscheiding heeft '''geen scherpe grenzen''', in werkelijkheid overlappen de soorten zich voor een deel qua eigenschappen.
In 1866 vervangt men de stoomketels, die slecht voldoen, door één nieuwe.
In 1877 wordt het stoomgemaal voorzien van een geheel nieuwe machine en een "dieptastende" vijzel. Het stoomgemaal dient samen met drie molens voor de bemaling van de "ondergronden".
Omstreeks 1900 heeft het gemaal te "weinig vermogen". Omstreeks 1913-1915 wordt het oude gemaal ontmanteld en afgebroken.
 


<strong>1870</strong>
[[Bestand:Steenkoolsoorten.JPG|500x187px|link=]]


In opdracht van <strong>De Haskerveenpolder</strong> wordt in 1870 een stoomgemaal gebouwd voor de droogmaking van 450 ha veenplassen <strong>onder Oudehaske</strong>. Het stoomgemaal wordt geplaatst midden in de droogmaking. In 1876 zijn de gronden droog.
De kolen worden gebruikt om de warmte, '''het warmteleverend vermogen''' is dus van belang. Dat wordt uitgedrukt in de '''calorische waarde van de brandstof''', waarbij we '''de verbrandingswarmte''' en '''de stookwaarde''' onderscheiden, afhankelijk van de methode waarop men bepaalde metingen doet.
In 1908 wordt dit gemaal vervangen door een nieuw stoomgemaal.
<br>De stookwaarde is de gemeten verbrandingswarmte, verminderd met 600 kilicalorieën voor iedere kilogram bij de verbranding gevormd water.
<br>Zo ligt dus de '''stookwaarde wat lager dan de verbrandingswarmte'''.


Voor het gebruik is het van belang dat die warmte '''zo volledig mogelijk''' en '''goed regelbaar''', zonder veel moeite of kosten ontwikkeld kan worden. Daarbij is '''het bakkend vermogen''' en '''het vluchtige gehalte''' van belang. Bovendien speelt ook '''de structuur van de kolen''' een rol.


<strong>1876</strong>
Fijne, niet bakkende kool en in het vuur uiteenvallende kool veroorzaken namelijk '''doorval''' van de kolen door het rooster en een groot '''vliegasverlies'''.
<br>Tot deze groep behoren '''antraciet, mager fijnkolen, vlamkolen en poedervormige cokes'''.


De <strong>Veenpolder van het 6de en 7de Veendistrict</strong> bouwt een stoomgemaal aan de buitenringvaart ter bemaling van de bestaande droogmakingen en de nog droog te leggen gebieden. De stoommachine drijft een vijzel aan.
Kolen met een sterk bakkend vermogen, met samengesmolten cokes, veroorzaken wel eens problemen, omdat de cokeskoek dan de luchttoevoer weer te sterk belemmert en het vuur daardoor niet gemakkelijk gelijkmatig onderhouden kan worden.
Omstreeks 1886 wordt het <strong>"Tripgemaal"</strong> vergroot en er wordt een stoommachine met centrifugaalpomp aan het stoomgemaal toegevoegd.
<br>Hierbij gaat het dan om '''vet(cokes)kolen en gaskolen'''.
[[Bestand:Centrifug_Tripgemaal_1912a.jpg|400x300px|link=]]
In 1905 wordt de oude stoommachine met vijzel vervangen door een centrifugaalpomp aangedreven door een [[zuiggasmachine]].
In 1921 wordt de overgebleven stoommachine met stoomketel vervangen door een Bronsmotor, de oude centrifugaalpomp wordt vervangen door een schroefpomp.
In de periode 1953-1954 wordt nog een dieselmotor met schroefpomp geplaatst.


Kolen met een '''laag vluchtig gehalte''' moeten '''de zuurstof uit de lucht in de kolenlaag zelf verbruiken''', daarom moet deze laag wat dunner zijn dan bij '''meer vluchtige kolen''', waarbij '''een gedeelte van de lucht door de uit de kolen komende vluchtige gassen verbruikt''' kan worden.
<br>Kolen met veel vluchtig laten dit zo snel ontsnappen , dat de volledige verbranding moeilijk wordt. Het niet verbrandend vluchtig betekent ook ernstige verliezen, roetvorming en vervuiling van de ketel. Het verlies aan algemeen rendement is dan al snel een gevolg.
<br>Natuurlijk is ook de '''samenstelling van de gassen''' van groot belang.  Dat is een eigenschap van de gebruikte kolen, waarbij het '''waterstofgehalte''' van de kolen bepalend is.


<strong>1878</strong>
'''Antraciet en magerkolen, ook cokes''', kunnen daarom '''gemakkelijker met onderwind''' worden gestookt.
Voor handstoken zonder of met onderwind zijn de magernootjes in de vorm van stukkolen nootjes V, esskolen in alle stukgroottes, vetstukkolen, vetnootjes, mengsels van magere en bakkende kolen, en cokes de meest in aanmerking komende steenkolen.


In de [[particuliere droogmakerij]] van de <strong>"Makkumer-, Parregaster- en Workumermeren"</strong> door de N.V. "Friesche Landaanwinning-maatschappij" wordt in 1878? stoomgemaal gebouwd. Als er in 1882 daarop een faillisement volgt, wordt het gemaal gekocht door mr. F.A. van Hall. In 1912 verkocht hij o.a. het stoomgemaal aan het waterschap.
[[Bestand:Steenkoolsoorten_2.JPG|600x383px|link=]]
Het gemaal van het waterschap <strong>aan het het Van Panhuyskanaal bij Makkum</strong> werd in 1924-1925 gemoderniseerd.
De stoommachine werd vervangen door een elektrische installatie met nieuwe pompen.


Staatsmijnen in Limburg
Analyse van de kolen uit de mijnen Emma en Maurits (vetkolen), Hendrik (vetkolen en esskolen) en Wilhelmina (magerkolen)


<strong>1880</strong>
Bij de Limburgse mager- en vetkolen is de verbrandingswarmte van de brandbare stof behoorlijk constant.
Bij de Engelse gasvlamkolen loopt de verbrandingswaarde zover uiteen dat ze minder bruikbaar zijn gebleken.


In 1880 wordt er een stoomgemaal gebouwd voor waterschap ,strong>"De Lemsterpolders</strong> te <strong>Eesterga aan de Lemster Rijn</strong> (Lemster Rien). Er is sprake van een stoomvijzelwerktuig.
In de praktijk worden kolensoorten vaak gemengd, om een mengsel te krijgen dat een bepaald gehalte aan vluchtige stoffen heeft. Hierbij gaat het vaak om de prijs: mager fijn-kool is goedkoper, maar ook het beoogd bakkend vermogen speelt een rol, dit is van belang om de fijnkool te kunnen verstoken, terwijl men dan een aangeblazen vuur gebruikt.
In 1898 wordt er gesproken over de bouw van een stoomgemaal. De stoommachine drijft een vijzel aan. De installatie wordt geplaatst door de firma D.H. Landeweer te Martenshoek.
De bakkende grovere kool omhult dan de de grovere stukken van de niet-bakkende kool. Een goede menging is 2 a 3 delen Wilhelmina op 1 deel Emmafijn, zodat er niet te veel kool weggeblazen wordt door de mechanische luchttoevoer onder de roosters.
In 1904 wordt een nieuwe stoomketel geplaatst.
In 1970 wordt het stoomgemaal met erf en schuur te Eesterga verkocht aan K. van den Berg te Lemmer.


[[Bestand:Volledige resolutie|600x772px|link=]]


<strong>1881</strong>
Zodra de brandstof een lagere verbrandingswaarde heeft wordt die vaak gerekend tot de minderwaardige brandstoffen, zoals bijvoorbeeld turf, bruinkoolbriketten en gewassen fijnkolen.
Toch is het niet zo dat deze brandstoffen ongeschikt zijn: op speciale aangepaste stookinrichtingen (roosters en ventilatie) produceren ze bijna evenveel stoom. Deze aangepaste stookinrichtingen zijn dan vaak uitgerust met mechanische zelfreinigende roosterconstructies, waarbij de slakken automatisch worden verwijderd.


Het tweede stoomgemaal van de <strong>Polder van het 4de en 5de Veendistrict</strong> is waarschijnlijk het <strong>Dijksmangemaal</strong> <strong>aan het stroomkanaal</strong>. Het gemaal is uitgerust met een centrifugaalpomp.
(Bij de samenstelling van tekst en afbeeldingen is gebruik gemaakt van:
In 1912 wordt er in het stoomgemaal een nieuwe centrifugaalpomp bijgeplaatst. In 1916 wordt een tweede centrifugaalpomp geplaatst ter vervanging van de oude. 
<br>Stoom, uitgave der Vereeniging Krachtwerktuigen, Groningen 1942)
Het Dijksmangemaal wordt in 1950-1954 omgebouwd tot een dieselgemaal.
[[Bestand:Dijksmangemaal_1912a.jpg|400x252px|link=]]
 
<strong> 1887? (van vóór 1912)</strong>
 
Stoomgemaal van de <strong>Workumermeerpolder</strong>. Was dit het gemaal <strong>Breewar</strong>?
In 1930 omgebouwd tot elktrisch gemaal.
 
 
<strong>1892</strong>
 
Het waterschap <strong>De Arumerpolder</strong> bouwt een stoomgemaal <strong>aan de Franekervaart bij Arum</strong>. In 1925 wordt overgegaan op aandrijving door middel van elektriciteit.
 
 
<strong>1893</strong>
 
Het waterschap <strong>De Arumer-, Achlumer- en Kimswerderpolders</strong> bouwt een stoomgemaal met machinistenwoning <strong>aan de Franekervaart</strong>. In 1931 wordt overgeschakeld op de aandrijving door een oliemotor. Deze doet dienst tot 1954, waarna wordt overgeschakeld op elektriciteit.
De beide stoomgemalen aan de Franervaart staan tegenoverelkaar!
 
<strong>1893</strong>
 
Het waterschap <strong>Groote Veenpolder in Opsterland en Smallingerland</strong> laat een stoomgemaal <strong>De Veenhoop</strong> bouwen <strong>aan het Grietmansrak</strong>. Het gemaal werd in 1925 vervangen door het elektrisch gemaal "Zuidergemaal"aan het Polderhoofdkanaal. De stoommachine wordt in 1924 verkocht.
 
 
<strong>ca 1894</strong>
 
Omstreeks 1894 wordt er in de <strong>particuliere polder Oud-Beets</strong> een stoomgemaal met machinistenwoning gebouwd <strong>op de Walle bij de Huisjesvaart</strong>. In 1920 blijkt het aanhouden van een eigen stoomgemaal te kostbaar.
 
<strong>1895</strong>
 
Voor de bemaling van de veenpolder <strong>De Trijegaasterveenpolder</strong> wordt in 1895 een gemaal gesticht <strong>bij het zuidelijke einde van de weg</strong> <strong>Ouwsterhaule-Oldeouwer</strong> op de polderdijk aan het hoofdkanaal. Het gemaal wordt uitgerust met een vijzel, gedreven door een stoommachine. Dit gemaal is waarschijnlijk in gebruik tot 1926.
In 1914 bestaan er plannen om een nieuw stoomgemaal te bouwen bij de schutsluis, maar van dit plan wordt in 1925 weer afgestapt.
 
 
<strong>1901</strong>
 
Waterschap <strong>Veenpolder onder Ter Idzardt en Oldeholtwolde</strong> realiseert in 1901 een stoomgemaal ter verbetering van de afwatering.
In 1941 wordt het gemaal geëlektrificeerd ter vergroting van het vermogen.
 
[[Bestand:Stoomgemaal_Ter_Idzard_werkend_a.jpg|400x300px|link=]]
 
 
<strong>1905</strong>
 
In 1905 wordt door het waterschap <strong>De Zuidpolder bij Franeker</strong> een stoomgemaal gebouwd <strong>aan de Tzummervaart</strong>. Het doel van de bouw is de bescherming van het gebied tegen het provinciale boezemwater. Het gemaal is uitgerust met een horizontaal draaiende centrifugaalpomp.
De technische installatie van dit gemaal wordt <strong>[[beschreven in "De Ingenieur"]]</strong>
In 1947 wordt overgeschakeld op elektrische aandrijving.
 
foto
 
 
<strong>1908</strong>
 
Dit stoomgemaal van de <strong>Haskerveenpolder</strong> vervangt het stoomgemaal van 1870. Waarschijnlijk is dit gemaal <strong>meer oostelijk</strong> <strong>aan de Welle</strong> geplaatst. (topografische kaart, 1929)
Met de aanleg van het stoomgemaal te Stobbegat (1917) komt dit gemaal weer te vervallen.
 
<strong>1913</strong>
 
Waterschap de <strong>Veenpolder van Echten</strong> bouwt een nieuw stoomgemaal <strong>aan het Tjeukemeer</strong> op de plaats van het oude stoomgemaal van 1861. De bemalingsinstallatie, waaronder de toendertijd grootste centrifugaalpomp van Friesland, wordt geleverd door de Gebr. Stork & Co. te Hengelo. In 1925 wordt het gemaal geëlektrificeerd.
 
[[Bestand:Stoomgemaal_bij_Echten_a.jpg|400x308px|link=]]
[[Bestand:Stoomgemaal_bij_Echten_b.jpg|500x253px|link=]]
[[Bestand:Stoomgemaal_bij_Echten_c.jpg|500x299px|link=]]
 
 
<strong>1913</strong>
 
<strong>Aan de Achlumervaart</strong> wordt een stoomgemaal gebouwd in opdracht van het waterschap <strong>Ludinga</strong>. In 1940 nemen twee elektromotoren de taak van de stoommachine over.
 
 
<strong>1913</strong>
 
Voor het pas opgerichte waterschap <strong>De Leppedijk</strong> wordt een stoomgemaal gebouwd <strong>in het Nauwe Deel tussen Grou en Nes (bij Akkrum)</strong>. Vanwege de doorsnijding van het gebied door het Prinses Margrietkanaal werd het gemaal omstreeks 1945 nutteloos. Aan weerszijden van het P.P.-kanaal werden elektrische gemalen gebouwd.
 
[[Bestand:Stoomgemaal_Leppedyk_a.jpg|400x308px|link=]]
[[Bestand:Stoomgemaal_Leppedykc.jpg|700x321px|link=]]
[[Bestand:Schroefpomp_Leppedyk.jpg|500x410px|link=]]
 
 
<strong>1915</strong>
 
<strong>Ter hoogte van de straatweg te Jutrijp</strong> wordt voor het waterschap <strong>Hommerts-Sneek</strong> een stoomgemaal gebouwd. Dit stoomgemaal heeft ruim een dag nodig om voldoende druk op de ketels te hebben om te kunnen malen. Dit gemaal bezit bovendien ook te weinig capaciteit, want in 1941 wordt er nog een elektrisch gemaal gebouwd aan de Kerksloot bij Hommerts. Het stoomgemaal wordt omstreeks 1960 vervangen door een elektrisch gemaal.
 
 
<strong>1917</strong>
 
Het stoomgemaal <strong>te Stobbegat</strong> wordt gebouwd in verband met de vergroting van de <strong>Haskerveenpolder</strong> door toevoeging van de Haskerhornerpolder. Het stoomgemaal heeft de beschikking over twee centrifugaalpompen: één voor de polderboezem en één voor bemaling van de droogmakeijen in kavel II en VI. Het stoomgemaal aan de Welle (van 1908) vervalt.
In 1957 komt er een nieuw gemaal te Stobbegat. Het oude stoomgemaal wordt verbouwd tot opslagplaats.
 
 
<strong>1918</strong>
 
In opdracht van waterschap <strong>Groote Veenpolder in Opsterland en Smallingerland</strong> komt een stoomgemaal <strong>De Boorne</strong> gereed, gebouwd op <strong>het punt waar de westelijke polderdijk het oude Koningsdiep afdamde</strong> voor de bemaling van de kavels van droogmakerijen van de Zuidoost-, de Zuidwest- en de Westpolder. Het gemaal dient ook als helper en reserve van het gemaal "De Veenhoop". De stoommachine wordt in 1924 verkocht.
In 1925 worden de beide stoomgemalen "De Veenhoop" en "De Boorne" vervangen door een elektrisch aangedreven gemaal "Zuidergemaal" aan de zuidelijke polderdijk bij het Polderhoofdkanaal.
 
<strong>1920</strong>
 
Bouw van een <strong>boezemgemaal</strong> <strong>bij Teakesyl (Tacozijl) te Lemmer</strong> door het <strong>Provinciaal Bestuur van Friesland</strong>. In 1955 worden de zes Piedboeufketels vervangen door 4 Schotse ketels van Werkspoor. In 1947 krijgt het stoomgemaal de naam <strong>Ir D.F. Woudagemaal</strong>. In 1967 schakelt het gemaal over op oliestook. Het gemaal is thans eigendom van Wetterskip Fryslân en staat sinds 1998 op Werelderfgoedlijst van de Unesco. In 2011 wordt er in de nabijheid een nieuw bezoekerscentrum gebouwd.
 
[[Bestand:Woudagemaal_a.jpg|600x400px|link=]]
 
 
<strong>1922</strong>
 
Het is mogelijk dat het in 1922 voor de veenpolder <strong>De Deelen</strong> gebouwde gemaal <strong>bij Haskerdijken (Heabrêge) </strong> eerst een stoomgemaal is geweest. Op de topografische kaart van 1929 staat op deze locatie vermeld: <strong>"Stoomgemaal De Deelen"</strong>.
 
 
<strong>1941</strong>
 
In het archief van waterschap <strong>Groote Veenpolder in Opsterland en Smallingerland</strong> zijn technische tekeningen opgenomen betreffende de <strong>ombouw van het Noordergemaal tot een stoomgemaal</strong> (vanwege de olieschaarste). het is onbekend of dit plan is uitgevoerd.
 
(de redactie houdt zich aanbevolen voor foto's van de diverse gemalen: mail s.v.p. naar wiki@woudagemaal.nl)

Versie van 13 feb 2012 16:59

De oudste vaste brandstof is de steenkool, die op aarde in grote hoeveelheden voorkomt en dus ook voor de stoomvorming het meest wordt toegepast.

Steenkolen zijn ontledingsproducten van de planten die in het tijdperk van het Carboon op aarde groeien. Door drift van de landschollen in de aardkorst heeft de plantengroei van het Carboon er uiteindelijk voor gezorgd dat de steenkool op aarde wijd verspreid voorkomt.

In het Carboon is de plantengroei zeer welig, terwijl de soortenrijkdom (biodiversiteit) dan nog gering is. Daarom lopen de eigenschappen van de steenkolen uiteindelijk weinig uitéén.
Er zijn ook steenkolen die uit plantengroei van jongere perioden stammen (bijvoorbeeld in Indonesië. Deze steenkolen komen dicht bij de eigenschappen van bruinkool).

De steenkolen kunnen ingedeeld worden in verschillende soorten met als criterium de mate van verkoling. Twee eigenschappen van de steenkolen spelen hierbij een rol.

  • het percentage vluchtige bestanddelen
  • het bakkend vermogen

Vaak is er bij deze eigenschappen overeenkomst met het zuurstofgehalte van de kool, dat minder wordt, naarmate de verkoling in een verder stadium is gekomen.
Daarnaast is echter ook het waterstofgehalte van belang, meestal schommelt dat om de 5 %.
Men onderscheidt op grond van deze eigenschappen:

  • antraciet
  • magerkool
  • ess(stoom)kool
  • ver(cokes)kool
  • gaskool
  • gasvlamkool
  • vlamkool

Deze onderscheiding heeft geen scherpe grenzen, in werkelijkheid overlappen de soorten zich voor een deel qua eigenschappen.

De kolen worden gebruikt om de warmte, het warmteleverend vermogen is dus van belang. Dat wordt uitgedrukt in de calorische waarde van de brandstof, waarbij we de verbrandingswarmte en de stookwaarde onderscheiden, afhankelijk van de methode waarop men bepaalde metingen doet.
De stookwaarde is de gemeten verbrandingswarmte, verminderd met 600 kilicalorieën voor iedere kilogram bij de verbranding gevormd water.
Zo ligt dus de stookwaarde wat lager dan de verbrandingswarmte.

Voor het gebruik is het van belang dat die warmte zo volledig mogelijk en goed regelbaar, zonder veel moeite of kosten ontwikkeld kan worden. Daarbij is het bakkend vermogen en het vluchtige gehalte van belang. Bovendien speelt ook de structuur van de kolen een rol.

Fijne, niet bakkende kool en in het vuur uiteenvallende kool veroorzaken namelijk doorval van de kolen door het rooster en een groot vliegasverlies.
Tot deze groep behoren antraciet, mager fijnkolen, vlamkolen en poedervormige cokes.

Kolen met een sterk bakkend vermogen, met samengesmolten cokes, veroorzaken wel eens problemen, omdat de cokeskoek dan de luchttoevoer weer te sterk belemmert en het vuur daardoor niet gemakkelijk gelijkmatig onderhouden kan worden.
Hierbij gaat het dan om vet(cokes)kolen en gaskolen.

Kolen met een laag vluchtig gehalte moeten de zuurstof uit de lucht in de kolenlaag zelf verbruiken, daarom moet deze laag wat dunner zijn dan bij meer vluchtige kolen, waarbij een gedeelte van de lucht door de uit de kolen komende vluchtige gassen verbruikt kan worden.
Kolen met veel vluchtig laten dit zo snel ontsnappen , dat de volledige verbranding moeilijk wordt. Het niet verbrandend vluchtig betekent ook ernstige verliezen, roetvorming en vervuiling van de ketel. Het verlies aan algemeen rendement is dan al snel een gevolg.
Natuurlijk is ook de samenstelling van de gassen van groot belang. Dat is een eigenschap van de gebruikte kolen, waarbij het waterstofgehalte van de kolen bepalend is.

Antraciet en magerkolen, ook cokes, kunnen daarom gemakkelijker met onderwind worden gestookt. Voor handstoken zonder of met onderwind zijn de magernootjes in de vorm van stukkolen nootjes V, esskolen in alle stukgroottes, vetstukkolen, vetnootjes, mengsels van magere en bakkende kolen, en cokes de meest in aanmerking komende steenkolen.

Staatsmijnen in Limburg Analyse van de kolen uit de mijnen Emma en Maurits (vetkolen), Hendrik (vetkolen en esskolen) en Wilhelmina (magerkolen)

Bij de Limburgse mager- en vetkolen is de verbrandingswarmte van de brandbare stof behoorlijk constant. Bij de Engelse gasvlamkolen loopt de verbrandingswaarde zover uiteen dat ze minder bruikbaar zijn gebleken.

In de praktijk worden kolensoorten vaak gemengd, om een mengsel te krijgen dat een bepaald gehalte aan vluchtige stoffen heeft. Hierbij gaat het vaak om de prijs: mager fijn-kool is goedkoper, maar ook het beoogd bakkend vermogen speelt een rol, dit is van belang om de fijnkool te kunnen verstoken, terwijl men dan een aangeblazen vuur gebruikt. De bakkende grovere kool omhult dan de de grovere stukken van de niet-bakkende kool. Een goede menging is 2 a 3 delen Wilhelmina op 1 deel Emmafijn, zodat er niet te veel kool weggeblazen wordt door de mechanische luchttoevoer onder de roosters.

Bestand:Volledige resolutie

Zodra de brandstof een lagere verbrandingswaarde heeft wordt die vaak gerekend tot de minderwaardige brandstoffen, zoals bijvoorbeeld turf, bruinkoolbriketten en gewassen fijnkolen. Toch is het niet zo dat deze brandstoffen ongeschikt zijn: op speciale aangepaste stookinrichtingen (roosters en ventilatie) produceren ze bijna evenveel stoom. Deze aangepaste stookinrichtingen zijn dan vaak uitgerust met mechanische zelfreinigende roosterconstructies, waarbij de slakken automatisch worden verwijderd.

(Bij de samenstelling van tekst en afbeeldingen is gebruik gemaakt van:
Stoom, uitgave der Vereeniging Krachtwerktuigen, Groningen 1942)