Oververhitter en Poldergemaal: verschil tussen pagina's

Uit Wouda's Wiki
(Verschil tussen pagina's)
imported>Jan Pieter Rottine
Geen bewerkingssamenvatting
 
imported>Jan Pieter Rottine
Geen bewerkingssamenvatting
 
Regel 1: Regel 1:
(deze tekst is nog in bewerking)
'''[[Nederland]]''' heeft enkele '''duizenden poldergemalen'''.


Het '''oververhitten van de stoom''' wordt '''vanaf circa 1900''' steeds vaker '''toegepast'''.
<br>Alleen al de provincie '''Fryslân''' heeft er 900.
<br>(zie voor de spreiding hiervan de watertafel in het bezoekerscentrum van het '''[[ir. D.F. Woudagemaal]]''').
<br>Drenthe zal er daarentegen een minimaal aantal hebben, evenals Limburg.


Deze '''nieuwe stoomtechniek''' blijkt al spoedig '''een succes''' te zijn. In de voorafgaande decennia wordt er veel onderzoek verricht op dit terrein door '''Hirn''', '''Sainte Clair Deville''' en anderen.
Het grote '''aantal poldergemalen''' is '''in de loop van de laatste decennia fors toegenomen'''. Dat kan voor''' [[Fryslân]]''' het best geïllustreerd worden aan de hand van '''het aantal stoomgemalen, dat waren er al bijna 30'''.
<br>Uit die experimenten blijkt, dat '''het rendement van de stoommachine sterk''' kan worden '''verhoogd''' door de stoom extra te '''verhitten, tot boven de temperatuur van de bijbehorende spanning, dus tot boven die van het [[verzadigingspunt]]'''.
(zie: '''[[Friese stoomgemalen]]''')
<br>Voorafgaand aan deze nieuwe toepassingen was het '''normaal om met verzadigde stoom te werken''': het is '''de stoom''' die gevormd wordt in de stoomketel bij '''een bepaalde temperatuur en bijbehorende druk'''.


Wanneer de '''verzadigde stoom''' uit de ketel via de stoomleiding naar de stoommachine geleid wordt, '''zal onderweg door afkoeling van de pijpleiding een gedeelte van de stoom gaan condenseren''' en dus is het bijna niet te voorkomen dat '''natte stoom in de cilinder''' toestroomt.
[[Bestand:Stoomgemaal_Leppedyk_a.jpg|400x308px|link=]]
'''Stoomgemaal Leppedyk bij Grou'''


[[Bestand:Stoomtoevoerleiding_gtgi.jpeg|600×188px|link=]]
<br>De '''meeste stoomgemalen''' waren aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw '''vooral in gebruik als poldergemaal'''. Rondom '''Heerenveen''' en '''Joure''' zijn enkele stoomgemalen in gebruik die '''aanvankelijk voor de vervening en later voor de veenpolders (droogmakerijen) in gebruik''' zijn.
'''Men laat bij verzadigde stoom de stoomtoevoerleiding vanaf  de stoomdom schuin aflopen naar de machine om het water bij natte stoom bij de machine weg te houden'''
<br>(afbeelding uit: G.J. herterink, "Landketels", Amsterdam 1921)


Maar zelfs, al zou de stoom bij binnenkomst in de cilinder echt nog droog zijn, dan '''zal''' '''tijdens de expansie van de stoom''' toch nog '''een deel als water neerslaan''' en daardoor een '''negatieve invloed op het nuttig effect''' uitoefenen.
Wat de '''spreiding van de stoomgemalen in [[Fryslân]]''' betreft, de meeste liggen '''vooral in het [[Lage Midden]]''' en '''het zuidoostelijk laagveengebied'''. Een enkel gemaal  ligt '''in het kleigebied van [[Westergo]]''' en meer '''naar de kust''' van de '''[[Zuiderzee]]'''/ '''[[IJsselmeer]]'''.  
<br>Daar komt nog bij dat '''geen enkele stoomketel''' inderdaad '''volkomen droge stoom levert''', dus de toelaat van droge stoom van verzadigingstemperatuur en -druk in de stoomcilinder is veeleer een theoretische hoop.


Daarom ontstaat geleidelijk''' het inzicht''', dat het '''een voordeel zal opleveren''', als men '''de temperatuur van de stoom zoveel verhoogt, dat er in de cilinder geen enkele condensatie''' kan plaatsvinden.
De''' bemaling in Fryslân''' (en natuurlijk ook in heel Nederland) kent natuurlijk '''een veel langere voorgeschiedenis'''. Al in de '''Middeleeuwen werd er mechanisch water uitgeslagen''', in later eeuwen werden er '''windmolens ontwikkeld en deze leverden destijds een behoorlijke bemalingscapaciteit'''.


Het is zelfs zo, dat als als men''' daarboven nog doorgaat met verhitten''', dat er daarbij '''een volumevergroting''' optreedt, dit alles''' bij gelijkblijvende spanning'''.
[[Bestand:Gemaal_bij_Nijelamer.jpeg|500×355px|link=]]
De volumetoename bedraagt bij een oververhitting van 100 gr. C. al bijna 25%.
'''Elektrisch gemaal bij Nijelamer'''
<br>Als voorbeeld noemt E.F. Scholl 1 kg stoom van van 6 atm., die in verzadigde toestand een volume heeft van 275 dm3 (liter), maar bij oververhitting met 100 gr. C al een volume heeft van 350 dm3 (liter)!
<br>De '''voordelen van een groter volume''' zijn duidelijk: de '''schadelijke ruimte''' van de cilinder (de inlaatruimte) heeft dan ook '''minder invloed''', het '''stoomverbruik vermindert''', het '''ketelvermogen kan kleiner blijven'''. Bovendien kan men die kleine ketels beter forceren, d.w.z. heftiger laten werken (koken), omdat er bij oververhitting van de stoom toch geen natte stoom naar de machine gaat.


In het begin staat de '''technische ontwikkeling''' van voldoende '''effectieve oververhitters''' (ook '''superheaters''' genoemd) de toepassing van oververhitte stoom nog in de weg. Er moet naar de '''juiste materialen''' worden gezocht. '''Opwelling''' van de te heet geworden stoompijpen, '''ondichtheid''' van pakkingbussen, zuigers en schuiven of kleppen '''vormen''' daarbij '''een probleem''', want ook het bedrijf met oververhitte stoom '''moet in de praktijk natuurlijk beheersbaar, betrouwbaar en langdurig toepasbaar zijn'''.
'''Naast de stoomgemalen''' van de 19e en 20e eeuw werden er '''in Fryslân ook al vroeg, diesel en elektrische poldergemalen gebouwd'''.
<br>De '''toename van de gemalen''' van enige 10-tallen naar de huidige 900 poldergemalen valt te verklaren door een toename van de bevolking. Er ontstaan meer stedelijk gebieden, ieder met afzonderlijke waterbeheersing, waaruit het overtollige water vervolgens weer weg gemalen moet worden. Door een gecompliceerder netwerk van wegen en andere kunstwerken worden in steeds meer polders bestaande bemalingsstructuren doorsneden en moeten er poldergemaaltjes bijgebouwd worden om de bemaling opnieuw te reguleren.


Daarbij komt ook nog een geheel '''ander probleem''': de eerder '''gebruikelijke smeermiddelen''', plantaardige of dierlijke oliën en vetten, '''ontleden bij de hogere temperaturen gemakkelijke'''r en dus komt de '''goede werking van de machine hierdoor in gevaar'''.
[[Bestand:


[[Bestand:Vroege_OV_Schwörer_gtgi.jpeg|600×285px|link=]]
<br>Zo kon een rampzalige situatie bij '''Sneek''' pas opgelost worden, nadat het boezemgemaal '''[[J.L. Hooglandgemaal]]''' bij '''Stavoren''' in 1967 was gebouwd en er ook tegelijkertijd nieuwe '''poldergemalen werden bijgebouwd'''.  
'''Een vroege oververhitter van Schwörer, geplaatst achter een vuurgangketel'''
<br>'''let op de ringen aan de buitenzijde en de langsstroken aan de binnenzijde van de verhiiterpijpen'''
<br>(afbeelding uit: E.F. Scholl, "De Gids voor Machinisten")


'''Vanaf circa 1900''' heeft men de oplossingen voor het overgrote deel al wel gevonden en slaagt men er vervolgens in om '''goede oververhitters''' te bouwen. Voor de pakkingbussen en zuigers worden '''nieuwe metallieke materialen''' toegepast en men heeft '''minerale smeeroliën''' gevonden die een '''ontvlammingstemperatuur hebben boven 350 gr. C'''. en die hun '''smerende werking''' bij zulke hoge temperaturen ook '''behouden'''.  
Tegenwoordig is het zeer goed mogelijk '''om grotere polders die een waterstaatkundige eenheid vormen weer te verdelen al naar gelang het gebruik dat wenselijk en of noodzakelijk maakt'''. Een natuurgebied '''vraagt om een heel ander waterpeil''' dan een akker of weiland. Alle waterschappen en hoogheemraadschappen leveren in dit opzicht '''maatwerk'''.  


Bij stoomwerktuigen, waarbij de stoom geen pakkingbussen of sluitende zuigers en schuiven of kleppen hoeft te passeren, zoals '''bij stoomturbines''' (De Laval) het geval is, vervalt het probleem van ondichtheid natuurlijk helemaal. '''Voor stoomturbines is oververhitting dus heel goed toepasbaar en de nieuwe ontwikkelingen vertonen daarbij ook nog eens een sterke toename van de stoomdruk'''.
Die differentiatie zorgt voor de toename van het aantal poldergemalen. Soms gaat het daarbij om enkele tientallen hectares die bemalen moeten worden. Poldergemalen hebben vaak een '''grote capaciteit''' en nemen slechts een''' klein bouwvolume''' in beslag. Dat is ook de reden waarom '''de meeste poldergemalen nauwelijks opvallen in het landschap'''.


[[bestand:De_Laval_stoomturbine_gtgi.jpeg|568×391px|link=]]
De kleinste worden gevormd door '''een groene manshoge kast'''. Als een dergelijke kast aan de slootkant staat al dan niet voorzien van een '''krooshek(je)''' en een '''[[peilschaal]]''' dan gaat het vrijwel zeker om een poldergemaal. De mogelijk verwarring met een elektriciteitshuisje kan worden uitgesloten als er ,,iets" het water insteekt. Dat ,,iets" is dan de pomp die het water opvoert.


De warmtetoevoer aan de oververhitter kan op twee manieren worden ingericht:
Als het poldergemaal een slag '''groter''' wordt en '''aan een vaart of kanaal staat''', of '''op een meer en dus de boezem''' '''uitslaat''', dan kan het een groter kunstwerk zijn en daarmee ook '''zichtbaarder zijn in het landschap'''. In de meeste gevallen staat het ook wel bij het toegangshek aangegeven dat het een poldergemaal is, eventueel van extra informatie voorzien voor welke polder en hoe groot de polder is.
<ul>
<li> oververhitting met een eigen afzonderlijk vuur, dus onafhankelijk van de ketel
<li> Interne oververhitting door de gassen van het ketelvuur
</ul>


De eerste manier van oververhitting is in de praktijk weinig toegepast, omdat hierbij nog eens het zelfde verlies optreedt als bij alle andere ketelvuren. In een enkel geval gebeurde dit, omdat de ketel eigenlijk te klein was geworden voor het gevraagde vermogen en men condensatie wilde voorkomen en om zo dan toch nog voor droge stoom te kunnen zorgen.
Inmiddels hebben enkele waterschappen (hoogheemraadschappen) besloten om de grotere poldergemalen '''een eigen herkenbare stijl''' mee te geven. Modern, maar wel als gemaal herkenbaar. Het '''Hoogheemraadschap van Delfland''' en het  
Bij de tweede manier wordt de oververhitter meestal opgenomen in de rookkanalen van de ketel, zodat de verwarmin door de gassen van het ketelvuur zelf kan gebeuren.
'''Hoogheemraadschap van Rijnland''' hebben dit in hun beleid vastgelegd.
 
Toepassing van oververhitte stoom gebeurt aanvankelijk nog voorzichtig: oververhitting met temperaturen van 200-250 gr. C. wordt gebruikt om een rendementstoename van 15-20% te bewerkstelligen. Uitgangspunten bij de bouw van oververhitters (superheaters) zijn dan:


1. Hij moet zonder problemen aan de hogere temperaturen van 250-300 gr. C. weerstand kunnen bieden
Langs de '''provinciale weg''' '''Groningen'''-'''Winsum''' staat ook '''een poldergemaal''', het bijzondere hiervan is dat de waterloop oost - west is gericht en het gebouw noord - zuid. Aan de zuidzijde is een muur van baksteen opgetrokken, een verwijzing naar de stad Groningen die ten zuiden van het gemaal ligt. Aan de noordzijde is er transparante glasgevel gemaakt. De voorbijganger kan hier ongehinderd naar binnenkijken.
2. Hij moet overal gemakkelijk kunnen worden ingebouwd, hij mag dus in het stoombedrijf weinig ruimte in beslag nemen, maar moet in die kleine ruimte wel een zo groot mogelijk verwarmd oppervlak hebben
Iets verder langs deze weg staat even voorbij '''Mensingeweer''' het vrij nieuwe gemaal '''Abelstokstertil'''.
3. De massa van het materiaal van de oververhitter moet groot genoeg zijn om de temperatuursschommelingen van het verbrandingsproces te kunnen opvangen.  


Als er bijvoorbeeld door het openen van de vuurdeuren koude lucht in de ketel wordt toegelaten, dan daalt de verbrandingstemperatuur en die van de rookgassen tijdelijk sterk. De oververhitter wordt dan op dat moment plotseling te weinig verhit en daardoor zou de stoom spontaan afkoelen tot beneden de gewenste temperatuur. Maar als er bij voldoende massa van de oververhitter maar voldoende warmte is opgehoopt in het materiaal, dan kan die warmte tijdelijk aan de stoom worden afgegeven en wordt daarmee de temperatuurschommeling voldoende afgevlakt.
Ook dit gemaal is vrij compact, wie niet weet dat het er staat, zal er zo aan voorbij kunnen gaan. Die compactheid valt weer te verklaren uit '''de pompen en motoren die veel kleiner zijn''' dan de benodigde apparatuur in de eerste poldergemalen zo rond de eeuwwisseling van 1900.
De oververhitter is daarmee dus meteen een hitte-accumulator.    
Toen had vrijwel ieder poldergemaal nog een '''[[schoorsteen]]''' en een '''[[kolenloods]]'''. Beide zijn niet meer nodig. Ieder nieuw poldergemaal wordt als '''elektrisch gemaal''' ontworpen.


De eerste bruikbare oververhitters worden ontworpen door Schwörer en Hirn. Deze eerste oververhitters waren vervaardigd van gietijzer. Gietijzer was echter niet bijzonder betrouwbaar bij de hogere stoomspanningen.
Bovendien is '''het opvoerwerktuig tegenwoordig aanzienlijk kleiner''', maar wel '''krachtiger'''. Werd in de eerste poldergemalen een '''[[scheprad[[''', '''[[vijzel]]''' of '''[[centrifugaalpomp]]''' geplaatst, nu is '''een kleine zuigerpomp vaak voldoende'''.
Wel besit gietijzer een flinke ijzermassa en dat gaf wel mogelijkheden voor hitte-accumulatie. De eerste oververhitters hadden buizen met daaromheen, aan de buitenzijde, veel ringen (voor de warmte overdracht, maar ook voor de sterkte) en aan de binnenzijde stroken in de langsrichting, die moesten zorgen voor een goede doorstroming van de stoom.  


De gebr. Böhmer in Magdeburg-Neustadt gebruikten buizen die aan één zijde waren afgesloten en vrij stonden opgesteld, met daarbij een wand in het midden, zodat de stoom gedwongen was om de buizen aan beide zijden te bestrijken.
Ieder polder heeft wel een poldergemaal, meerdere gemalen is zeer goed mogelijk, dat hangt in sterke mate af van '''de omvang van de polder''' en '''het gebruik van de polder'''.
Het materiaal dat later veelal voor de oververhitters werd gebruikt was gietijzer, gietstaal, smeedijzer of staal en in enkele gevallen nikkelstaal.


Het aanbrengen van de oververhitter hangt qua locatie hoofdzakelijk af van het gebruikte ketelsysteem. Bij ketels met binnenvuren bouwt men de oververhitter achter de vuurgangen, zodat meestal de hete gassen eerst door de buizen gaan, dan de oververhitter bestrijken en vervolgens nog eens de ketel beneden verwarmen, voordat ze ontwijken via de schoorsteenkanalen.
Poldergemalen kunnen groot en klein zijn afhankelijk van de te bemalen oppervlakte. Ook zit er een verschil tussen de oude poldergemalen die vaak nog groot zijn en de nieuwe poldergemalen die al veel kleiner en compacter zijn.
Bij waterpijpketels ligt de oververhitter meestal tussen de waterpijpen en de bovenketel.
Het is natuurlijk wel zo, dat men, om de stoom een hogere temperatuur te kunnen geven, er meer warmte, dus ook brandstof, moet toevoeren, maar meestal gaan de gassen zonder oververhitting toch al met een veel te hoge temperatuur de schoorsteen uit, zodat met oververhitting nog een deel van de  normale warmte door de oververhitter kan worden opgenomen.  


De oververhitte stoom heeft als bijzondere eigenschap, dat die buitengewoon slecht warmtegeleidend is. De oververhitter wordt daarom samengesteld uit dunne pijpen, om de toetreding van de warmte van de gassen ook tot de kern van de stoomstroom te laten doordringen. In zijn normale vorm bestaat de oververhitter uit pijpen in bundels van slangen van een gebogen vorm, waarvan het ene uiteinde uitkomt in een verzamelkast voor de stoomtoelaat (invoer) en het andere einde uit mondt in een dergelijke kast voor de stoomuitlaat (afvoer). De kasten zijn rechthoekig van doorsnede en gemaakt van naadloze pijp. De pijpen zijn "uitgerold"in de kastenwaarin tegenover elke pijp een gasprop of dekseltje met knevel is aangebracht.
(zie ook: '''[[polder]]''' en '''[[poldermolen]]''')
 
foto 97 Stoom
 
Soms zijn de slangen liggend aangebracht, maar zij kunnen ook staand zijn opgesteld, zoals bij de Werkspoorketels van het [[ir. D.F. Woudagemaal]]
 
Bij de oververhitters past men vaak het principe van gelijk- en tegenstroom toe.
Bij gelijkstroom is het gemiddeld temperatuurverschil tussen stoom en gas kleiner dan in het geval van zuivere tegenstroom. Daar waar de heetste verbrandingsgassen de zuivere tegenstroom-oververhitter bereiken, is dus de hoogste stoomtemperatuur. De pijpwand krijgt dan zulk een hoge temperatuur , dat de kans op gloeiend worden groot is, en een dergelijke oververhitter zal al gauw verbranden. Daarvoor wordt dus het gelijk- en tegenstroom-principe toegepast.
De stoom gaat in de eerste slangen in tegenstroom. om daarna in gelijkstroom tot de vereiste temperatuur verhit te worden. De het eerst door de verbrandingsgassen bestreken pijpen worden daardoor voldoende afgekoeld.
Het inzetten van een oververhitter betekent ook een toename van de weerstand voor de doorstroming van de rookgassen. Men moet dus altijd eerst onderzoeke of de schoorsteen genoeg trek kan leveren.
 
afbeelding 99
 
De afregeling van de oververhitter kan op verschillende manieren gebeuren:
<ul>
<li>door verandering van de hoeveelheid rookgassen die de oververhitter bestrijken. Deze regeling is eenvoudig te verwezenlijken en wordt het meest toegepast. De oververhitter ligt hierbij in een afzonderlijke ruimte en wordt door kleppen of schuiven geheel of gedeeltelijk van de rookgassen gescheiden
<li>door bij het begin van het stoken, dus voordat er stoom in de oververhitter kan doorstromen, water in de oververhitter te laten lopen, wordt het verwarmend oppervlak van de ketel vergroot, zodat men sneller stoom heeft. Men kan dan het water snel aftappen als er voldoende stoomvorming optreedt
<li>door het veranderen van de grootte van het verwarmend oppervlak van de oververhitter. Men bereikt dat door een gedeeltelijke uitschakeling van de oververhitter door afsluiting van segmenten
<li>door afkoeling van de oververhitte stoom, door verzadigde stoom of door het voedingswater, of door de oververhitte stoom, gedeeltelijk door pijpen door de waterruimte van de ketel te voeren
</ul>
 
Oververhitters hebben vaak de slangvorm, maar ook wel de U-vorm, b.v. voor toepassing in waterpijpketels (Babcock en Wilcox)
 
afbeelding oververhitter
 
Ook in het Woudagemaal wordt oververhitting toegepast. De installatie van 1920 is geheel ontworpen met toepassing van de de laatste ontwikkelingen uit het stoomtijdperk en daar hoort uiteraard ook het principe van oververhitting bij. Zowel de oorspronkelijke Pied-Boeufketels als de latere Schtse Werkspoorketels zijn uitegerust met een oververhitter. De stoomtemperatuur uit de oververhitter is circa 320 gr. C. Deze oververhitte stoom wordt per ringleiding naar de machinekamer geleid. In een ringleiding is de stoom voortdurend in beweging en ook op deze wijze wordt afkoeling en condensatie weer voorkomen.

Versie van 3 nov 2013 18:45

Nederland heeft enkele duizenden poldergemalen.


Alleen al de provincie Fryslân heeft er 900.
(zie voor de spreiding hiervan de watertafel in het bezoekerscentrum van het ir. D.F. Woudagemaal).
Drenthe zal er daarentegen een minimaal aantal hebben, evenals Limburg.

Het grote aantal poldergemalen is in de loop van de laatste decennia fors toegenomen. Dat kan voor Fryslân het best geïllustreerd worden aan de hand van het aantal stoomgemalen, dat waren er al bijna 30. (zie: Friese stoomgemalen)

Stoomgemaal Leppedyk bij Grou


De meeste stoomgemalen waren aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw vooral in gebruik als poldergemaal. Rondom Heerenveen en Joure zijn enkele stoomgemalen in gebruik die aanvankelijk voor de vervening en later voor de veenpolders (droogmakerijen) in gebruik zijn.

Wat de spreiding van de stoomgemalen in Fryslân betreft, de meeste liggen vooral in het Lage Midden en het zuidoostelijk laagveengebied. Een enkel gemaal ligt in het kleigebied van Westergo en meer naar de kust van de Zuiderzee/ IJsselmeer.

De bemaling in Fryslân (en natuurlijk ook in heel Nederland) kent natuurlijk een veel langere voorgeschiedenis. Al in de Middeleeuwen werd er mechanisch water uitgeslagen, in later eeuwen werden er windmolens ontwikkeld en deze leverden destijds een behoorlijke bemalingscapaciteit.

500×355px Elektrisch gemaal bij Nijelamer

Naast de stoomgemalen van de 19e en 20e eeuw werden er in Fryslân ook al vroeg, diesel en elektrische poldergemalen gebouwd.
De toename van de gemalen van enige 10-tallen naar de huidige 900 poldergemalen valt te verklaren door een toename van de bevolking. Er ontstaan meer stedelijk gebieden, ieder met afzonderlijke waterbeheersing, waaruit het overtollige water vervolgens weer weg gemalen moet worden. Door een gecompliceerder netwerk van wegen en andere kunstwerken worden in steeds meer polders bestaande bemalingsstructuren doorsneden en moeten er poldergemaaltjes bijgebouwd worden om de bemaling opnieuw te reguleren.

[[Bestand:


Zo kon een rampzalige situatie bij Sneek pas opgelost worden, nadat het boezemgemaal J.L. Hooglandgemaal bij Stavoren in 1967 was gebouwd en er ook tegelijkertijd nieuwe poldergemalen werden bijgebouwd.

Tegenwoordig is het zeer goed mogelijk om grotere polders die een waterstaatkundige eenheid vormen weer te verdelen al naar gelang het gebruik dat wenselijk en of noodzakelijk maakt. Een natuurgebied vraagt om een heel ander waterpeil dan een akker of weiland. Alle waterschappen en hoogheemraadschappen leveren in dit opzicht maatwerk.

Die differentiatie zorgt voor de toename van het aantal poldergemalen. Soms gaat het daarbij om enkele tientallen hectares die bemalen moeten worden. Poldergemalen hebben vaak een grote capaciteit en nemen slechts een klein bouwvolume in beslag. Dat is ook de reden waarom de meeste poldergemalen nauwelijks opvallen in het landschap.

De kleinste worden gevormd door een groene manshoge kast. Als een dergelijke kast aan de slootkant staat al dan niet voorzien van een krooshek(je) en een peilschaal dan gaat het vrijwel zeker om een poldergemaal. De mogelijk verwarring met een elektriciteitshuisje kan worden uitgesloten als er ,,iets" het water insteekt. Dat ,,iets" is dan de pomp die het water opvoert.

Als het poldergemaal een slag groter wordt en aan een vaart of kanaal staat, of op een meer en dus de boezem uitslaat, dan kan het een groter kunstwerk zijn en daarmee ook zichtbaarder zijn in het landschap. In de meeste gevallen staat het ook wel bij het toegangshek aangegeven dat het een poldergemaal is, eventueel van extra informatie voorzien voor welke polder en hoe groot de polder is.

Inmiddels hebben enkele waterschappen (hoogheemraadschappen) besloten om de grotere poldergemalen een eigen herkenbare stijl mee te geven. Modern, maar wel als gemaal herkenbaar. Het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben dit in hun beleid vastgelegd.

Langs de provinciale weg Groningen-Winsum staat ook een poldergemaal, het bijzondere hiervan is dat de waterloop oost - west is gericht en het gebouw noord - zuid. Aan de zuidzijde is een muur van baksteen opgetrokken, een verwijzing naar de stad Groningen die ten zuiden van het gemaal ligt. Aan de noordzijde is er transparante glasgevel gemaakt. De voorbijganger kan hier ongehinderd naar binnenkijken. Iets verder langs deze weg staat even voorbij Mensingeweer het vrij nieuwe gemaal Abelstokstertil.

Ook dit gemaal is vrij compact, wie niet weet dat het er staat, zal er zo aan voorbij kunnen gaan. Die compactheid valt weer te verklaren uit de pompen en motoren die veel kleiner zijn dan de benodigde apparatuur in de eerste poldergemalen zo rond de eeuwwisseling van 1900. Toen had vrijwel ieder poldergemaal nog een schoorsteen en een kolenloods. Beide zijn niet meer nodig. Ieder nieuw poldergemaal wordt als elektrisch gemaal ontworpen.

Bovendien is het opvoerwerktuig tegenwoordig aanzienlijk kleiner, maar wel krachtiger. Werd in de eerste poldergemalen een [[scheprad[[, vijzel of centrifugaalpomp geplaatst, nu is een kleine zuigerpomp vaak voldoende.

Ieder polder heeft wel een poldergemaal, meerdere gemalen is zeer goed mogelijk, dat hangt in sterke mate af van de omvang van de polder en het gebruik van de polder.

Poldergemalen kunnen groot en klein zijn afhankelijk van de te bemalen oppervlakte. Ook zit er een verschil tussen de oude poldergemalen die vaak nog groot zijn en de nieuwe poldergemalen die al veel kleiner en compacter zijn.

(zie ook: polder en poldermolen)