Poldergemaal en Schotse ketels: verschil tussen pagina's

Uit Wouda's Wiki
(Verschil tussen pagina's)
imported>Vincent Erdin
(Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Poldergemaal''' '''Nederland''' heeft enkele duizenden poldergemalen. Alleen al de provincie '''Friesland''' heeft er 900, zie voor de spreiding hiervan de wat...')
 
imported>Jan Pieter Rottine
Geen bewerkingssamenvatting
 
Regel 1: Regel 1:
'''Poldergemaal'''
(aan deze tekst wordt nog gewerkt)


'''[[Nederland]]''' heeft enkele duizenden poldergemalen. Alleen al de provincie '''Friesland''' heeft er 900, zie voor de spreiding hiervan de watertafel in het bezoekerscentrum van het '''[[ir. D.F. Woudagemaal]]'''. Drenthe zal er daarentegen een minimaal aantal hebben, evenals Limburg.
<strong>Vier nieuwe Schotse ketels van Werkspoor N.V. te Amsterdam</strong>


Het grote aantal poldergemalen is in de loop van de decennia fors toegenomen. Dat kan voor Friesland het best geïllustreerd worden aan de hand van het aantal stoomgemalen dat waren er krap 30. De meeste stoomgemalen waren aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw vooral in gebruik als poldergemaal. Rondom '''Heerenveen''' en '''Joure''' zijn dan nog enkele stoomgemalen te vinden die voor de vervening en de droogmakerijen in gebruik zijn.
[[Bestand:Piedboeuf_stokers.JPG|400x290px|link=]]
<br>In '''1955''' moeten de '''zes Piedboeuf-ketels worden vervangen'''. Er zal op dat moment zeker zijn nagedacht over de toekomst van het ir. D.F. Woudagemaal.
<br>In de meeste voormalige stoomgemalen van ons land zijn dan de '''stoomketels en stoommachines in de periode tussen 1920 en 1950 over het algemeen reeds verdwenen''' en '''vervangen door een aandrijving met dieselmotoren of vaak ook elektrische motoren'''.
<br>Het ligt dus voor de hand dat de eigenaren van het Woudagemaal destijds een serieuze afweging gemaakt zullen hebben tussen het handhaven van de bestaande stoomaandrijving met de stoommachines, of de keuze voor een meer "moderne" vorm van aandrijving.


De spreiding van de 30 stoomgemalen in Friesland ligt vooral ten westen van de lijn '''Steenwijk''' - Heerenveen nar de kust van de '''[[Zuiderzee]]'''/ '''[[IJsselmeer]]'''.  
<br>Men heeft kennelijk gekozen voor de eerste mogelijkheid, want in 1955 worden er '''vier nieuwe Schotse stoomketels geïnstalleerd'''.
<br>Die vervanging van de ketels omvat '''een ingrijpende verbouwing'''.
<br>Het omvangrijke '''[[metselwerk met de ingebouwde rookkanalen]]''' van de Piedboeufketels moet worden '''afgebroken en verwijderd'''. Er komen grote hoeveelheden puin en isolatiemateriaal vrij.
<br>De zes oude ketels moeten worden verwijderd, kompleet met de bijbehorende '''[[ketelappendages]]''' (afsluiters, leidingen, hulpapparatuur). Ook het ingenieuze ventilatiesysteem, aangedreven door eigen stoommachines, verdwijnt uit het ketelhuis.
<br>Voor de afvoer van de afzonderlijke ketels (onderketels en bovenketels) moet de achtermuur van het ketelhuis gedeeltelijk worden opengebroken.


De toename van 30 naar 900 valt alsvolgt te verklaren: toename van de bevolking waardoor er meer stedelijk gebied ontstaat waar het overtollige water weggemalen moet worden. De rampzalige situatie bij '''Sneek''' werd pas opgelost nadat het
<br>Als alles is afgebroken en verwijderd kan men beginnen aan de '''wederopbouw'''.
boezemgemaal '''[[J.L. Hooglandgemaal]]''' bij '''Stavoren''' in 1967 was gebouwd. Om het water naar Stavoren te krijgen zullen er ook tegelijkertijd poldergemalen zijn bijgebouwd.
<br>De '''vier nieuwe Schotse ketels van Werkspoor uit Amsterdam''' worden één voor één door de achtermuur naar binnen gerold, geplaatst en gemonteerd. De bestaande leidingen van de oude situatie moeten aan de nieuwe ketels worden aangepast en gemonteerd: voedingswaterleidingen, pompen, spuileidingen en stoomleidingen.
[[Bestand:Werkspoor kolenstook.JPG|400x290px|link=]]


Tegenwoordig is het zeer goed mogelijk om grotere polders die een waterstaatkundige eenheid vormen weer te verdelen al naar gelang het gebruik dat wenselijk en of noodzakelijk maakt. Een natuurgebied vraagt om een heel ander waterpeil dan een akker of weiland. Alle waterschappen en hoogheemraadschappen leveren in dit opzicht maatwerk.  
<br>'''De nieuwe ketelinstallatie van Werkspoor neemt veel minder ruimte in beslag'''.
<br>De inrichting van het huidige ketelhuis is dus niet meer dezelfde als van 1920. De '''hoogte''' van het ketelhuis is nu erg opvallend: immers de bovenketels zijn verdwenen en de Schotse ketels komen '''slechts tot halverwege'''.
<br>Ook '''in de lengte van het ketelhuis''' blijft er ruimte over: de zes ketelposities zijn verminderd tot vier. Daarom kan er nu voor het waterschap een werkplaats in het ketelhuis worden gebouwd met het oog op de diverse onderhoudswerkzaamheden aan bruggen, sluizen, etc.


Die differentiatie zorgt voor de toename van het aantal poldergemalen. Soms gaat het om enkele tientallen hectares die bemalen moeten worden. Poldergemalen hebben vaak een grote capaciteit maar nemen een klein bouwvolume in beslag. Dat is ook de reden waarom de meeste poldergemalen nauwelijks opvallen in het landschap.
<br>In '''1967''' vindt er '''nogmaals een verandering''' plaats.
<br>Het stoken met steenkolen wordt in de jaren tussen 1960 en 1970 steeds duurder. Er worden daarom ook proeven met turf en bruinkool genomen.
<br>De Nederlandse mijnen worden omstreeks deze tijd afgebouwd en stilgezet. De steenkolen voor het Woudagemaal zouden daarom uit het buitenland (Duitsland of Engeland) moeten worden aangevoerd. Maar ook in deze landen zijn de vooruitzichten van de steenkolenproduktie onzeker. Het is beter een alternatief te zoeken dat meer zekerheid voor de toekomst geeft.
<br>Daarom wordt er voor het ir. D.F. Woudagemaal overgeschakeld op '''het stoken met stookolie'''.
<br>
<br>De '''[[vuurgangen]] van de Schotse ketels moeten daarvoor worden aangepast''' voor oliestook. Dat betekent dat de '''[[roosters]]''' uit de vuurgangen verdwijnen en dat op de plaats van de '''[[vuurdeuren]]''' nu fronten met '''[[oliebranders]]''' worden aangebracht.
<br>Voor de oliestook moeten er bovendien diverse leidingen worden gelegd naar de '''[[opslagtanks]]''' die elders op het terrein worden geplaatst, gevuld met '''[[dieselolie]]''' en '''[[stookolie|zware stookolie (3500 sec Redwood 1)]]'''


De kleinste worden gevormd door een groene manshoge kast. Als een dergelijke kast aan de slootkant staat al dan niet voorzien van een '''krooshek(je)''' en een '''peilschaal''' dan gaat het vrijwel zeker om een poldergemaal. De mogelijk verwarring met een elektriciteitshuisje kan worden uitgesloten als er ,,iets" het water insteekt. Dat ,,iets" is dan de pomp die het water opvoert.
[[Bestand:Werkspoor oliestook.JPG|400x265px|link=]]


Als het poldergemaal al een slag groter wordt en aan een vaart of kanaal staat of op een meer en dus de boezem uitslaat dan kan het groter kunstwerk zijn en daarmee ook zichtbaarder zijn in het landschap. In de meeste gevallen staat het ook wel bij het toegangshek aangegeven dat het een poldergemaal is, eventueel van extra informatie voorzien voor welke polder en hoe groot de polder is.
<br>De ketels worden bij het [[opstoken]] eerst gestookt met '''[[dieselolie]]'''. De eerste stoomproduktie die hierbij ontstaat, wordt gebruikt voor het verdunnen van de zware stookolie in de [[opslagtanks]]. Daarvoor zijn er vanuit het ketelhuis stoomleidingen aangelegd naar de opslagtanks voor de zware stookolie. De eerst gevormde stoom wordt door die leidingen naar de tanks geleid. Deze stoom moet er voor zorgen dat de dikke stookolie via een '''[[warmtewisselaar]]''' in de tank vloeibaar wordt gemaakt door een flinke verhoging van de temperatuur. De '''nu vloeibaar geworden zware stookolie''' van omstreeks 90 gr. C. kan daarop naar het ketelhuis worden gepompt.
<br>In het ketelhuis wordt de temperatuur van de stookolie opnieuw door middel van '''[[olieverwarming|stoom-verwarmingsunit]]''' '''nog eens verhoogd tot 110 gr. C.''', waarna de stookolie via de branders verneveld kan worden.
<br>Dat is het dan moment dat het stoken met dieselolie kan worden beëindigd en er kan worden '''overgeschakeld op het stoken met stookolie'''.


Inmiddels hebben enkele hoogheemraadschappen besloten om de grotere poldergemalen een eigen herkenbare stijl mee te geven. Modern maar wel als gemaal herkenbaar. Het '''Hoogheemraadschap van Delfland''' en het  
<br>'''De Schotse ketels van het Woudagemaal'''
'''Hoogheemraadschap van Rijnland''' hebben dit in hun beleid vastgelegd.
<br>De nieuwe ketels van Werkspoor in het Woudagemaal worden hier gemakshalve Schotse ketels genoemd, omdat zij qua vorm en bouw uiterlijk het meeste lijken op de '''[["klassieke" Schotse ketels]]'''.
<br>Toch zijn er '''aanmerkelijke verschillen'''.
<br>De Werkspoorketels hebben met de Schotse ketels gemeen dat zij (twee) '''inwendige vuurgangen''' hebben, dat de rookgassen uit de vuurgang in de verbrandingskamer trekken en vervolgens '''door de bovenliggende vlampijpen "naar voren" trekken'''.
<br>Echter bij de Werkspoorketels komen de verbrandingsgassen slechts via de helft van de aanwezige vlampijpen aan de voorzijde van de ketel in een afgesloten rookkast terecht, waarna zij '''worden omgekeerd''' en door andere helft weer naar achteren in de verbrandingskamer trekken en uiteindelijk door de schoorsteen verdwijnen.
<br>'''De ketels van het Woudagemaal hebben dus een omkering van de rookgassen aan de voorzijde''', wat de klassieke Schotse ketel niet heeft.
<br>Daarmee volgen de Werkspoorketels weer meer het '''[[principe van een klassieke <strong>"vlampijpketel"</strong>]]'", waarbij ook omkering van de rookgassen aan de voorzijde plaats heeft.
<br>De <strong>"klassieke" vlampijpketel heeft meestal aan weerszijden rookkanalen via een stenen ketelbemetseling</strong>, wat de Werkspoorketels weer niet hebben.
<br>Bij de Werkspoorketels te Lemmer worden de rookgassen dus een aantal malen "door de ketel geleid", voordat ze aan de achterzijde door de schoorsteen verdwijnen. Men heeft daarbij een verhoging van het rendement op het oog.
<br>Omdat men bij het Woudagemaal in 1920 heeft gekozen voor gebruik van "oververhitte stoom" worden de rookgassen in de Werkspoorketels in de verbrandingskamer ook gebruikt om de reeds gevormde stoom via een pijpensysteem nog eens te verhogen in temperatuur, waarbij overigens de druk van de stoom gelijk blijft. Het pijpensysteem heet '''[["oververhitter"]]'''
<br>De druk van de verzadigde stoom in de oververhitter kan gelijk blijven, omdat die stoom niet meer rechtstreeks verbinding heeft met het wateroppervlak van de stoomruimte in de ketel.
<br>Het is dus verantwoord om '''de ketels van het Woudagemaal te zien als een combinatie van een Schotse en een vlampijpketel'''.


Langs de provinciale weg '''Groningen''' - '''Winsum''' staat ook een poldergemaal, het bijzondere hiervan is dat de waterloop oost - west is gericht en het gebouw noord - zuid. Aan de zuidzijde is een muur van baksteen opgetrokken, een verwijzing naar de stad Groningen die ten zuiden van het gemaal ligt. Aan de noordzijde is er transparante glasgevel gemaakt. De voorbijganger kan hier ongehinderd naar binnenkijken.
[[Bestand:Werkspoor rondl.JPG|500x307px|link=]]
Iets verder langs deze weg staat even voorbij '''Mensingeweer''' het vrij nieuwe gemaal '''Abelstokstertil'''.
 
'''De Schotse ketel'''
<br>Dit [[keteltype]] wordt het meest toegepast op schepen. De [[Schotse ketel]] ketel heeft de vorm van een cilinder en is aan de beide uiteinden door een [[vóórfront]] en een [[achterfront]] afgesloten.
<br>In het voorfront zitten de '''[[vuurgangen]]'''. Het aantal vuurgangen in de Schotse ketel kan variëren: van één tot zelfs vier. De ketels van het Woudagemaal hebben slechts twee vuurgangen.
<br>De [[stookinrichting]] bevindt zich bij een Schotse ketel dus in de ketel zelf. Op die manier zijn de vuurgangen omringd door het ketelwater. Hij behoort daarom tot de groep van "inwendig gestookte ketels".


Ook dit gemaal is vrij compact, wie niet weet dat het er staat zal er zo aan voorbij kunnen gaan. Die compactheid valt weer te verklaren uit de pompen en motoren die veel kleiner zijn dan de benodigde apparatuur in de eerste poldergemalen zo rond de eeuwwisseling van 1900.
<br>De '''[[vuurgangen]]''' zijn aan de voorkant bevestigd aan het voorfront en aan de achterkant met de '''[[vlamkast]]'''. De bij de verbranding vrijkomende rookgassen zijn '''voor een deel nog brandbaar''' en zij kunnen in de vlamkast nog tot '''volledige verbranding''' komen ("[[combustion chamber]]", [[verbrandingskamer]]). De vlamkast wordt gevormd door een voorwand of pijpenplaat, een achterwand, een topplaat en een rondgaande, met de romp evenwijdig lopende zijwand, waarmee de topplaat meestal één geheel vormt.
Toen had vrijwel ieder poldergemaal nog een schoorsteen en een kolenloods. Beide zijn niet meer nodig ieder nieuw poldergemaal wordt als elektrisch gemaal ontworpen. Verder is het opvoerwerktuig aanzienlijk kleiner maar wel krachtiger. Werd in de eerste poldergemalen een scheprad, vijzel of centrifugaalpomp geplaatst nu is een kleine zuigerpomp vaak voldoende.


Ieder polder heeft wel een poldergemaal, meerdere is zeer goed mogelijk dat hangt in sterke mate af van de omvang van de polder en het gebruik van de polder.
[[Bestand:Schotse ketel zij.JPG|500x221px|link=]]
Poldergemalen kunnen groot en klein zijn afhankelijk van de te bemalen oppervlakte. Ook zit er een verschil tussen de oude poldergemalen die vaak nog groot zijn en de nieuwe poldergemalen die al veel kleiner en compacter zijn.
 
<br>De verbrandingsruimte in de vlamkast staat met de ruimte in de rookkast in verbinding door een groot aantal buizen, [[vlampijpen]] genoemd. De ketel wordt '''door de aanwezigheid van die vlampijpen''' ook wel gerekend tot de verzamelgroep '''[[vlampijpketel|"vlampijpketels"]]''' gerekend. Omdat de pijpen hoog boven de vuurgangen liggen, wordt de ketel ook wel een <strong>"hoogtubulaire"</strong> ketel genoemd.
<br>Bij veel Schotse ketels maakt de voorste ruimte boven de vuurdeuren als rookkast al geen deel meer uit van de ketel, maar is dan eigenlijk al een deel van de schoorsteen. Bij meerdere vuurgangen worden deze ruimtes dan onderling ook vaak verbonden. De rookgassen worden dus aan de voorzijde van de ketel afgevoerd naar de schoorsteen.
<br>In het Woudagemaal behoort de gesloten rookkast wel tot de ketel, vanuit de rookkast aan de voorzijde gaan de rookgassen nog eens door de helft van de vlampijpen terug naar de verbrandingskamer om vervolgens naar de schoorsteen te ontwijken.
 
[[Bestand:Schotse in aanbouw.JPG|500x221px|link=]]
 
<br>Omdat de Schotse ketels vaak met steenkolen worden gestookt, bevinden zich '''in de vuurgangen [[roosters]]''' (een systeem van gietijzeren staven, zogenoemde <strong>[["baren"]]</strong>, steeds met een vrije tussenruimte). Dit geheel aan staven wordt het '''[[rooster]]''' genoemd. Aan de voorkant van de [[vuurgang]] bevindt zich boven het rooster een [[vuurdeur]], waardoor gestookt wordt.
<br>Door deze deur wordt de steenkool op het rooster geworpen, de voor de verbranding nodige lucht wordt onder het rooster toegelaten en komt tussen de rooster-baren door bij het vuur. Soms gebeurt dit ook kunstmatig door middel van een luchtstroom, die door een ventilator wordt aangejaagd. Aan de achterzijde van het rooster bevindt zich de <strong>[[vuurbrug]]</strong>, vaak gemetseld van <strong>[[vuurvaste steen]]</strong>.
<br>De vlammen en hete rookgassen stromen over de [[vuurbrug]] naar de verbrandingskamer, trekken vervolgens door de  vlampijpen naar de rookkast.
 
[[Bestand:Vuurgang_rooster.JPG|400x406px|link=]]
 
<br>De door de verbranding beschikbaar komende warmte wordt via de wanden van de vuurgang, verbrandingskamer en vlampijpen '''overgedragen en weer afgegeven aan het water'''.
<br>Van deze wanden wordt het oppervlak, dat de warmte ontvangt, het '''verwarmd oppervlak''' genoemd, het tegenoverliggend oppervlak dat de warmte afgeeft aan het water, wordt het '''verwarmend oppervlak''' genoemd.
 
<br>De ketel moet zover met water zijn gevuld, dat elk deel van het verwarmd oppervlak zijn opgenomen warmte weer aan het water kan afgeven, om de temperatuur van de wand onder controle te kunnen houden.
<br>Daarom heeft een ketel een '''[[L.T.W.]]''' '''[[L.T.W.|Laagst Toegestane Waterstand]]''' ten opzichte van het hoogste punt van het verwarmd oppervlak. Vaak wordt een minimum hoogte boven dit punt aangehouden van ca. 15 cm.
 
De '''ruimten in een Schotse ketel''' bevinden zich tussen:
<li>de vuurgangen en de romp
<li>de zijwanden van de vlamkasten en de romp
<li>de zijwanden van de vlamkasten onderling
<li>de achterwanden van de vlamkasten en het achterfront
<br>Zij worden '''[[waterspaties]]''' genoemd.
<br>Soms zijn de waterspaties aan de bovenzijde iets ruimer dan onder in de ketel. De bedoeling hiervan is dat de naar boven toenemende hoeveelheid stoom gemakkelijker een doorgang naar boven kan vinden. Daarom loopt ook de achterzijde van de verbrandingskamer vaak schuin op en komt de bovenkant van de verbrandingskamer wat lager te liggen. Later heeft men dit principe uit kostenoverwegingen laten varen.
<br>De Schotse ketels hebben een ruim wateroppervlak, waardoor de stoom op een rustige wijze aan de oppervlakte komt en zodoende vrij '''[[droog]]''' kan blijven.
[[Bestand:Schots schema.JPG|600x290px|link=]]
 
<br>'''Eigenschappen''' van het <strong>type "Schotse ketel"</strong>
 
<ul>
<li>Schotse ketels nemen weinig plaats in, terwijl de '''bemetseling''' die bij vele landketels dient tot het vormen van rookkanalen bij deze ketel '''overbodig''' is
<li>De ketels zijn '''weinig gevoelig voor onzuiverheid van het voedingswater''', omdat de bezonken slib terechtkomt onder in de ketel en dat maakt geen deel uit van het verwarmd oppervlak
<li>De Schotse ketels hebben '''een grote waterinhoud''' en hebben dus een '''grote capaciteit aan warmteoverdracht'''. Daarom is de druk in de ketel behoorlijk constant
<li>De Schotse ketel heeft een '''zeer groot verwarmd oppervlak''' en daarom daalt het peil in de ketel maar langzaam, zodat de '''toevoer van ketelwater niet kritisch''' is. Hierdoor blijft de stoom ook '''droog'''
<li>Het opstoken voor het in bedrijf stellen gaat langzaam en heeft tijd nodig
<li>Het stoken en werken van de '''Schotse ketel vraagt weinig specifieke ervaring''' en is gemakkelijk uit te voeren. Voor een niet-continue-bedrijf is dat gunstig voor het bedienend personeel. Zij bouwen immers geen dagelijkse routine op             
</ul>
(Bij het samenstellen van de tekst en afbeeldingen is gebruik gemaakt van informatie en gegevens uit:
<br>"stoomketels", door J.P.P. Morré en T.J. Kloet, Amsterdam 1940
<br>"Kennis van Krachtwerktuigen", door ir. D.J. Boks, Haarlem 1945
<br>"Het Scheepsstoomwerktuig", eerste deel, door A.D.F.W. Lichtenbelt, Rotterdam, 1920
<br>"Landketels", door G.J. Harterink, Amsterdam 1921
<br>"De Gids voor Machinisten", door E.F. Scholl, Leiden 1891, 1903)

Versie van 5 dec 2011 20:13

(aan deze tekst wordt nog gewerkt)

Vier nieuwe Schotse ketels van Werkspoor N.V. te Amsterdam


In 1955 moeten de zes Piedboeuf-ketels worden vervangen. Er zal op dat moment zeker zijn nagedacht over de toekomst van het ir. D.F. Woudagemaal.
In de meeste voormalige stoomgemalen van ons land zijn dan de stoomketels en stoommachines in de periode tussen 1920 en 1950 over het algemeen reeds verdwenen en vervangen door een aandrijving met dieselmotoren of vaak ook elektrische motoren.
Het ligt dus voor de hand dat de eigenaren van het Woudagemaal destijds een serieuze afweging gemaakt zullen hebben tussen het handhaven van de bestaande stoomaandrijving met de stoommachines, of de keuze voor een meer "moderne" vorm van aandrijving.


Men heeft kennelijk gekozen voor de eerste mogelijkheid, want in 1955 worden er vier nieuwe Schotse stoomketels geïnstalleerd.
Die vervanging van de ketels omvat een ingrijpende verbouwing.
Het omvangrijke metselwerk met de ingebouwde rookkanalen van de Piedboeufketels moet worden afgebroken en verwijderd. Er komen grote hoeveelheden puin en isolatiemateriaal vrij.
De zes oude ketels moeten worden verwijderd, kompleet met de bijbehorende ketelappendages (afsluiters, leidingen, hulpapparatuur). Ook het ingenieuze ventilatiesysteem, aangedreven door eigen stoommachines, verdwijnt uit het ketelhuis.
Voor de afvoer van de afzonderlijke ketels (onderketels en bovenketels) moet de achtermuur van het ketelhuis gedeeltelijk worden opengebroken.


Als alles is afgebroken en verwijderd kan men beginnen aan de wederopbouw.
De vier nieuwe Schotse ketels van Werkspoor uit Amsterdam worden één voor één door de achtermuur naar binnen gerold, geplaatst en gemonteerd. De bestaande leidingen van de oude situatie moeten aan de nieuwe ketels worden aangepast en gemonteerd: voedingswaterleidingen, pompen, spuileidingen en stoomleidingen.


De nieuwe ketelinstallatie van Werkspoor neemt veel minder ruimte in beslag.
De inrichting van het huidige ketelhuis is dus niet meer dezelfde als van 1920. De hoogte van het ketelhuis is nu erg opvallend: immers de bovenketels zijn verdwenen en de Schotse ketels komen slechts tot halverwege.
Ook in de lengte van het ketelhuis blijft er ruimte over: de zes ketelposities zijn verminderd tot vier. Daarom kan er nu voor het waterschap een werkplaats in het ketelhuis worden gebouwd met het oog op de diverse onderhoudswerkzaamheden aan bruggen, sluizen, etc.


In 1967 vindt er nogmaals een verandering plaats.
Het stoken met steenkolen wordt in de jaren tussen 1960 en 1970 steeds duurder. Er worden daarom ook proeven met turf en bruinkool genomen.
De Nederlandse mijnen worden omstreeks deze tijd afgebouwd en stilgezet. De steenkolen voor het Woudagemaal zouden daarom uit het buitenland (Duitsland of Engeland) moeten worden aangevoerd. Maar ook in deze landen zijn de vooruitzichten van de steenkolenproduktie onzeker. Het is beter een alternatief te zoeken dat meer zekerheid voor de toekomst geeft.
Daarom wordt er voor het ir. D.F. Woudagemaal overgeschakeld op het stoken met stookolie.

De vuurgangen van de Schotse ketels moeten daarvoor worden aangepast voor oliestook. Dat betekent dat de roosters uit de vuurgangen verdwijnen en dat op de plaats van de vuurdeuren nu fronten met oliebranders worden aangebracht.
Voor de oliestook moeten er bovendien diverse leidingen worden gelegd naar de opslagtanks die elders op het terrein worden geplaatst, gevuld met dieselolie en zware stookolie (3500 sec Redwood 1)


De ketels worden bij het opstoken eerst gestookt met dieselolie. De eerste stoomproduktie die hierbij ontstaat, wordt gebruikt voor het verdunnen van de zware stookolie in de opslagtanks. Daarvoor zijn er vanuit het ketelhuis stoomleidingen aangelegd naar de opslagtanks voor de zware stookolie. De eerst gevormde stoom wordt door die leidingen naar de tanks geleid. Deze stoom moet er voor zorgen dat de dikke stookolie via een warmtewisselaar in de tank vloeibaar wordt gemaakt door een flinke verhoging van de temperatuur. De nu vloeibaar geworden zware stookolie van omstreeks 90 gr. C. kan daarop naar het ketelhuis worden gepompt.
In het ketelhuis wordt de temperatuur van de stookolie opnieuw door middel van stoom-verwarmingsunit nog eens verhoogd tot 110 gr. C., waarna de stookolie via de branders verneveld kan worden.
Dat is het dan moment dat het stoken met dieselolie kan worden beëindigd en er kan worden overgeschakeld op het stoken met stookolie.


De Schotse ketels van het Woudagemaal
De nieuwe ketels van Werkspoor in het Woudagemaal worden hier gemakshalve Schotse ketels genoemd, omdat zij qua vorm en bouw uiterlijk het meeste lijken op de "klassieke" Schotse ketels.
Toch zijn er aanmerkelijke verschillen.
De Werkspoorketels hebben met de Schotse ketels gemeen dat zij (twee) inwendige vuurgangen hebben, dat de rookgassen uit de vuurgang in de verbrandingskamer trekken en vervolgens door de bovenliggende vlampijpen "naar voren" trekken.
Echter bij de Werkspoorketels komen de verbrandingsgassen slechts via de helft van de aanwezige vlampijpen aan de voorzijde van de ketel in een afgesloten rookkast terecht, waarna zij worden omgekeerd en door andere helft weer naar achteren in de verbrandingskamer trekken en uiteindelijk door de schoorsteen verdwijnen.
De ketels van het Woudagemaal hebben dus een omkering van de rookgassen aan de voorzijde, wat de klassieke Schotse ketel niet heeft.
Daarmee volgen de Werkspoorketels weer meer het [[principe van een klassieke "vlampijpketel"]]'", waarbij ook omkering van de rookgassen aan de voorzijde plaats heeft.
De "klassieke" vlampijpketel heeft meestal aan weerszijden rookkanalen via een stenen ketelbemetseling, wat de Werkspoorketels weer niet hebben.
Bij de Werkspoorketels te Lemmer worden de rookgassen dus een aantal malen "door de ketel geleid", voordat ze aan de achterzijde door de schoorsteen verdwijnen. Men heeft daarbij een verhoging van het rendement op het oog.
Omdat men bij het Woudagemaal in 1920 heeft gekozen voor gebruik van "oververhitte stoom" worden de rookgassen in de Werkspoorketels in de verbrandingskamer ook gebruikt om de reeds gevormde stoom via een pijpensysteem nog eens te verhogen in temperatuur, waarbij overigens de druk van de stoom gelijk blijft. Het pijpensysteem heet "oververhitter"
De druk van de verzadigde stoom in de oververhitter kan gelijk blijven, omdat die stoom niet meer rechtstreeks verbinding heeft met het wateroppervlak van de stoomruimte in de ketel.
Het is dus verantwoord om de ketels van het Woudagemaal te zien als een combinatie van een Schotse en een vlampijpketel.

De Schotse ketel
Dit keteltype wordt het meest toegepast op schepen. De Schotse ketel ketel heeft de vorm van een cilinder en is aan de beide uiteinden door een vóórfront en een achterfront afgesloten.
In het voorfront zitten de vuurgangen. Het aantal vuurgangen in de Schotse ketel kan variëren: van één tot zelfs vier. De ketels van het Woudagemaal hebben slechts twee vuurgangen.
De stookinrichting bevindt zich bij een Schotse ketel dus in de ketel zelf. Op die manier zijn de vuurgangen omringd door het ketelwater. Hij behoort daarom tot de groep van "inwendig gestookte ketels".


De vuurgangen zijn aan de voorkant bevestigd aan het voorfront en aan de achterkant met de vlamkast. De bij de verbranding vrijkomende rookgassen zijn voor een deel nog brandbaar en zij kunnen in de vlamkast nog tot volledige verbranding komen ("combustion chamber", verbrandingskamer). De vlamkast wordt gevormd door een voorwand of pijpenplaat, een achterwand, een topplaat en een rondgaande, met de romp evenwijdig lopende zijwand, waarmee de topplaat meestal één geheel vormt.


De verbrandingsruimte in de vlamkast staat met de ruimte in de rookkast in verbinding door een groot aantal buizen, vlampijpen genoemd. De ketel wordt door de aanwezigheid van die vlampijpen ook wel gerekend tot de verzamelgroep "vlampijpketels" gerekend. Omdat de pijpen hoog boven de vuurgangen liggen, wordt de ketel ook wel een "hoogtubulaire" ketel genoemd.
Bij veel Schotse ketels maakt de voorste ruimte boven de vuurdeuren als rookkast al geen deel meer uit van de ketel, maar is dan eigenlijk al een deel van de schoorsteen. Bij meerdere vuurgangen worden deze ruimtes dan onderling ook vaak verbonden. De rookgassen worden dus aan de voorzijde van de ketel afgevoerd naar de schoorsteen.
In het Woudagemaal behoort de gesloten rookkast wel tot de ketel, vanuit de rookkast aan de voorzijde gaan de rookgassen nog eens door de helft van de vlampijpen terug naar de verbrandingskamer om vervolgens naar de schoorsteen te ontwijken.


Omdat de Schotse ketels vaak met steenkolen worden gestookt, bevinden zich in de vuurgangen roosters (een systeem van gietijzeren staven, zogenoemde "baren", steeds met een vrije tussenruimte). Dit geheel aan staven wordt het rooster genoemd. Aan de voorkant van de vuurgang bevindt zich boven het rooster een vuurdeur, waardoor gestookt wordt.
Door deze deur wordt de steenkool op het rooster geworpen, de voor de verbranding nodige lucht wordt onder het rooster toegelaten en komt tussen de rooster-baren door bij het vuur. Soms gebeurt dit ook kunstmatig door middel van een luchtstroom, die door een ventilator wordt aangejaagd. Aan de achterzijde van het rooster bevindt zich de vuurbrug, vaak gemetseld van vuurvaste steen.
De vlammen en hete rookgassen stromen over de vuurbrug naar de verbrandingskamer, trekken vervolgens door de vlampijpen naar de rookkast.


De door de verbranding beschikbaar komende warmte wordt via de wanden van de vuurgang, verbrandingskamer en vlampijpen overgedragen en weer afgegeven aan het water.
Van deze wanden wordt het oppervlak, dat de warmte ontvangt, het verwarmd oppervlak genoemd, het tegenoverliggend oppervlak dat de warmte afgeeft aan het water, wordt het verwarmend oppervlak genoemd.


De ketel moet zover met water zijn gevuld, dat elk deel van het verwarmd oppervlak zijn opgenomen warmte weer aan het water kan afgeven, om de temperatuur van de wand onder controle te kunnen houden.
Daarom heeft een ketel een L.T.W. Laagst Toegestane Waterstand ten opzichte van het hoogste punt van het verwarmd oppervlak. Vaak wordt een minimum hoogte boven dit punt aangehouden van ca. 15 cm.

De ruimten in een Schotse ketel bevinden zich tussen:

  • de vuurgangen en de romp
  • de zijwanden van de vlamkasten en de romp
  • de zijwanden van de vlamkasten onderling
  • de achterwanden van de vlamkasten en het achterfront
    Zij worden waterspaties genoemd.
    Soms zijn de waterspaties aan de bovenzijde iets ruimer dan onder in de ketel. De bedoeling hiervan is dat de naar boven toenemende hoeveelheid stoom gemakkelijker een doorgang naar boven kan vinden. Daarom loopt ook de achterzijde van de verbrandingskamer vaak schuin op en komt de bovenkant van de verbrandingskamer wat lager te liggen. Later heeft men dit principe uit kostenoverwegingen laten varen.
    De Schotse ketels hebben een ruim wateroppervlak, waardoor de stoom op een rustige wijze aan de oppervlakte komt en zodoende vrij droog kan blijven.
    Eigenschappen van het type "Schotse ketel"
    • Schotse ketels nemen weinig plaats in, terwijl de bemetseling die bij vele landketels dient tot het vormen van rookkanalen bij deze ketel overbodig is
    • De ketels zijn weinig gevoelig voor onzuiverheid van het voedingswater, omdat de bezonken slib terechtkomt onder in de ketel en dat maakt geen deel uit van het verwarmd oppervlak
    • De Schotse ketels hebben een grote waterinhoud en hebben dus een grote capaciteit aan warmteoverdracht. Daarom is de druk in de ketel behoorlijk constant
    • De Schotse ketel heeft een zeer groot verwarmd oppervlak en daarom daalt het peil in de ketel maar langzaam, zodat de toevoer van ketelwater niet kritisch is. Hierdoor blijft de stoom ook droog
    • Het opstoken voor het in bedrijf stellen gaat langzaam en heeft tijd nodig
    • Het stoken en werken van de Schotse ketel vraagt weinig specifieke ervaring en is gemakkelijk uit te voeren. Voor een niet-continue-bedrijf is dat gunstig voor het bedienend personeel. Zij bouwen immers geen dagelijkse routine op

    (Bij het samenstellen van de tekst en afbeeldingen is gebruik gemaakt van informatie en gegevens uit:
    "stoomketels", door J.P.P. Morré en T.J. Kloet, Amsterdam 1940
    "Kennis van Krachtwerktuigen", door ir. D.J. Boks, Haarlem 1945
    "Het Scheepsstoomwerktuig", eerste deel, door A.D.F.W. Lichtenbelt, Rotterdam, 1920
    "Landketels", door G.J. Harterink, Amsterdam 1921
    "De Gids voor Machinisten", door E.F. Scholl, Leiden 1891, 1903)