Schoorsteen
Een van de meest in het oog springende elementen van het ir. D.F. Woudagemaal is de 60 meter hoge schoorsteen (zie fig. 1). Op deze pagina wordt de geschiedenis van deze schoorsteen beschreven. Ook wordt ingegaan op diverse andere aspecten, zoals de fundering, de werking en de bouwkundige constructie van dit indrukwekkende bouwwerk. Er was eerder een pagina genaamd Schoorsteen, maar deze ging niet specifiek over de schoorsteen van het Woudagemaal. Deze eerdere pagina is hernoemd in Fabrieksschoorstenen. De schoorsteen van het Woudagemaal is gebouwd door schoorsteenbouwer Sjang Geelen. Zijn verhaal vindt u hier: Schoorsteenbouwer Sjang Geelen
Achtergrond
Het is 1913 als de Provinciale Staten van Friesland besluiten tot mechanische bemaling met behulp van dieselmotoren van Frieslands boezem. De zojuist aangestelde hoofdingenieur van de Provinciale Waterstaat, ir. D.F. Wouda, gaat voortvarend aan de slag. Hij bestudeert de al gemaakte plannen en stelt enkele wijzigingen voor zoals onder meer het boezemgemaal uit te rusten met stoommachines voor de aandrijving van de pompen in plaats van met dieselmotoren. Deze wijziging impliceert dat, behalve een machinegebouw, tevens een ketelhuis en een schoorsteen vereist zijn voor de afvoer van de rookgassen en de trek in de ketels. Begin 1915 worden de voorgestelde wijzigingen door de Provinciale Staten goedgekeurd. Meteen daarna neemt hij de uitvoering van het project ter hand. Ir. Wouda wordt hierin bijgestaan door de Delftse hoogleraar ir. J.C. Dijxhoorn. Die maakt in 1915 in overleg met ir. Wouda een voorontwerp van de installatie (met gedetailleerd bestek) als grondslag voor een beperkte inschrijving. In dit voorontwerp is aanvankelijk nog sprake van twee schoorstenen.[1] Dit is te zien op figuur 2. Hier is later van afgeweken; er is uiteindelijk voor gekozen het stoomgemaal uit te rusten met slechts één schoorsteen.
Aanbesteding
Eind 1915 besluit ir. Wouda om aan twee Nederlandse firma's een offerte te vragen voor het bouwen van de schoorsteen. Het gaat om Canoy-Herfkens' Steenfabrieken te Venlo en de Eerste Hollandsche Schoorsteen-Steenfabriek De Ridder & Co. te Oegstgeest. De offertes komen binnen, en Wouda is er al snel uit. Op 6 januari 1916 schrijft hij een brief aan de Gedeputeerde Staten, waarin hij de verschillen tussen de offertes op een rijtje zet en met een voorstel komt (zie figuren 3a en 3b). Wouda begint zijn brief met de opmerking dat beide firma's bekend staan als goede en ervaren schoorsteenbouwers. Vervolgens beschrijft hij de offerte van Canoy-Herfkens. Deze firma biedt aan om de schoorsteen te bouwen voor een totaalbedrag van f 15.685. Dit bedrag omvat het bouwen van een 60 meter hoge schoorsteen met ronde schacht en een binnenwerkse bovenmiddellijn van 2.35 m en een schutwand met een inwendige middellijn van 2.50 m en een hoogte van 30 m. Verder zijn inbegrepen: de levering van de radiaalstenen, een bliksemafleider, klimijzers, en het leveren en inmetselen van een ijzeren schoonmaakdeurtje. Hierna beschrijft Wouda de offerte van De Ridder. Deze firma komt uit op een totaalbedrag van f 16.650. Dit bedrag omvat het bouwen van een ronde schoorsteen van 60 m hoogte en een inwendige bovenmiddellijn van 2.35 m, een binnenschutwand van 20 m hoogte, de nodige binnenklimijzers en een ijzeren band in de kop, buitenklimijzers en een bliksemafleider. De fundering is niet inbegrepen in beide offertes. In zijn brief aan de Gedeputeerde Staten wijst Wouda erop, dat beide aanbiedingen vrijwel geheel overeenkomen. Hij stelt voor om voor Canoy-Herfkens te kiezen, aangezien zij een 10 meter hogere schutwand aanbieden dan De Ridder, en hun aanbieding bovendien f 965 goedkoper is. Ir. Wouda voegt hier nog aan toe dat prof. J.C. Dijxhoorn dezelfde mening is toegedaan. [2]
Nadat Wouda toestemming heeft ontvangen van de Gedeputeerde Staten om met Canoy-Herfkens in zee te gaan, stuurt hij deze firma op 15 februari 1916 een conceptovereenkomst voor het bouwen van de schoorsteen. In maart 1916 wordt de definitieve overeenkomst door beide partijen ondertekend (zie fig. 4a, 4b en 4c). In de overeenkomst staat onder meer dat ir. Wouda zorg zal dragen voor de complete oplevering van het fundament. Canoy-Herfkens dient met de bouw van de schoorsteen te beginnen uiterlijk zes weken nadat Wouda de firma hiertoe schriftelijk heeft opgeroepen.[2]
De fundering
Er moeten meerdere werkzaamheden verricht worden voordat de metselaars aan de slag kunnen met het bouwen van de schoorsteen. De voortgang van de werkzaamheden wordt tijdens de bouw bijgehouden door W. Anema, de hoofdopzichter van Provinciale Waterstaat. Hij maakt (vrijwel) dagelijks notities in een dagboek, dat bewaard is gebleven. De uitgewerkte tekst van dit dagboek vindt u hier: Dagboek bouw. Anema noteert op zaterdag 31 maart 1917 dat voorbereidingen worden getroffen om met het baggeren van de funderingsput te beginnen. Het baggeren duurt tot 25 april 1917. Daarna verschuift de aandacht naar het bemalen van de put. Tevens worden er diverse werkzaamheden verricht die specifiek met de schoorsteen te maken hebben. Zo wordt er op 5 mei een steiger gemaakt die bestemd is voor het lossen van materialen voor de schoorsteen. Ook wordt die dag het ijzer gebogen dat voor de bewapening van de betonfundering (volgens de betreffende bouwtekening de benaming van de onderbouw van de gemetselde schoorsteen, maar door Anema in zijn dagboek ongelukkigerwijs veelal aangeduid als de schoorsteenvoet) gebruikt zal worden. Op 7 en 8 mei 1917 komen er ladingen stenen voor de schoorsteen aan.[3]
Bij Canoy-Herfkens is intussen sprake van groeiende onrust. Het is inmiddels meer dan een jaar geleden dat de overeenkomst voor het bouwen van de schoorsteen is getekend, en men vindt dat er meer vaart gemaakt moet worden met het fundament (bestaande uit houten funderingspalen in combinatie met een daarboven aangebrachte betonfundering). In een latere brief aan Wouda (d.d. 11-11-1918[2], zie figuren 5a, 5b en 5c) memoreert de firma een op 7 mei 1917 door Canoy-Herfkens aan hem geschreven brief. In die brief heeft Canoy-Herfkens Wouda verzocht (zo stelt de firma in hun brief van 11-11-1918) om toch vooral niet met het fundament te wachten, opdat de bouw van de schoorsteen niet tot in de herfst door zal lopen. De firma stelt voor om de betonfundering desnoods te metselen.[2]
Of het door deze brandbrief komt, weten we niet, maar vanaf juni 1917 lijken de werkzaamheden rond de schoorsteen in een stroomversnelling te komen. Begin juni krijgen de aannemers de opdracht om slappe grond onder de schoorsteenvoet af te graven tot op het vaste zand, en enkele dagen daarna wordt begonnen met het heien van de fundering onder de later aan te brengen betonfundering. Het slaan van de (houten) funderingspalen duurt tot 28 juni. Er worden 145 palen geslagen met een hart-op-hart afstand van 0.85 m. Dit is te zien op figuur 6, die een bouwtekening weergeeft afkomstig uit bestek no.6.
AAN DEZE PAGINA WORDT NOG GEWERKT.
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑ a b Dijxhoorn, J.C. (1925). De werktuigen van het provinciaal stoomgemaal voor den boezem van Friesland. De Ingenieur, jaargang 40 (nummer 50), pagina 1053-1065. Geraadpleegd op Delpher op 10-02-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:2976068:mpeg21:0001
- ↑ a b c d e f g h i j k l Tresoar, Archief van de Provinciale Waterstaatsdienst van Friesland (archief nr 9-01). Inventaris nummer 921: Stukken betreffende bouw en herstel van de schoorsteen bij het gemaal, 1916-1919
- ↑ Tresoar, Archief van de Provinciale Waterstaatsdienst van Friesland (archief nr 9-01). Inventaris nummer 917: Dagboek inzake de bouw van het gemaal, 1916-1920
- ↑ Tresoar, Archief van de Provinciale Waterstaatsdienst van Friesland (archief nr 9-05). Inventarisnummer 781: Paalfundeering, blad 15, links.