Het Stoomgemaal bij Tacozijl, 27-05-1920

Uit Wouda's Wiki
Versie door imported>Cierick Goos op 7 mrt 2022 om 14:29

Leeuwarder Courant
van Donderdag 27 Mei 1920.
DERDE BLAD.



Het Stoomgemaal bij Tacozijl.


Het departement Leeuwarden der vereeniging „Nijverheid" hield gisteravond in de zaal van de Coöperatieve Zuivelbank een vergadering, waarin de heer D. F. Wouda, hoofdingenieur van den provincialen waterstaat, sprak over het stoomgemaal bij Tacozijl.

Nadat de voorzitter, mr. G. A. Boon, de vergadering bekend had gemaakt met de teleurstellingen, door het departement ondervonden bij het beleggen van vergaderingen, deelde hij mede, dat voor de excursie heden naar Tacozijl, ten einde onder leiding van den heer Wouda het stoomgemaal te bezichtigen, zich een veertigtal leden hadden aangegeven.

De heer Wouda, hierna zijn rede aanvangende, begon met te zeggen dat de provincie Friesland waterstaatkundig uit drie gedeelten bestaat:
  1. het gebied van Friestands boezem;
  2. het gebied van Oost- en Westdongeradeel;
  3. het lindegebied.

Onder Frieslands boezem is te verstaan het groote samenstel van meren, plassen, kanalen en vaarten, dat met elkaar in open gemeenschap staande, enkel door de zeesluizen van de zee is gescheiden. Het beheer van dien boezem berust reeds sedert eeuwen bij de provincie, wat op zichzelf wel iets bijzonders is, daar in andere provinciën voor het beheer van den boezem afzonderlijke bestuurslichamen bestaan, zooals waterschappen, heemraadschappen en hoogheemraadschappen.

Op dien boezem wordt het water gebracht van ongeveer 293,900 H.A. land, waarvan 286,433 H.A. in Friesland en 7467 H.A. in de provincie Groningen. Gronden, behoorende tot het Munnekezijlverlaat, zijn na de opruiming van het verlaat te Stroobos op Frieslands boezem gaan afwateren.

De grootte van den boezem is bij normalen stand 0.20 M. + Z.P. 26,000 H.A.; 0.30 M. + Z.P. 43,200 H.A.; 0.40 M. + Z.P. 55,200 H.A.; 0.50 M. + Z.P. 58,600 H.A.; 0.60 M. + Z.P. 58,900 H.A. Deze cijfers wijzigen zich voortdurend bij de vooortgaande inpoldering.

Door de buitengewoon groote oppervlakte van den boezem is de verhouding lusschen land en water, de zoogenaamde waterberging, zeer gunstig. Bij normalen stand bedraagt zij ongeveer 1/11 en bij de hoogste standen ongeveer 1/5. In de aanliggende boezems van Hunzingo eu Westerkwartier is het ongeveer 1/75, wat dus beteekent, dat eenzelfde regenval op laatstgenoemde boezems een zevenmaal grootere stijging veroorzaakt dan op dien van Friesland.

De boezem beschikt over de volgende loozingsmiddelen: de Friesche sluis, Dokkumer Nieuwezijlen, Roptazijl, Harlingen, Makkum, Workum, Molkwerum, Stavoren, Schoterzijl, Tacozijl, Lemmer en Hindeloopen, die echter bij de meest heerschende winden, n.l. die uit, westelijke richting, voor een deel werkeloos liggen, doordat het dagelijksch laagwater blijft boven den boezemstand. Gevolgen hooge waterstanden en overstroomingen.

Plannen om hierin verbetering te brengen zijn al heel oud. De geheele vorige eeuw ging heen met het aanbrengen van partieele verbeteringen, bestaande in het verruimen van bestaande kanalen en het graven van nieuwe stroomkanalen, o.a. de Nieuwe Zwemmer en het kanaal van de Kletstervaart naar de Leijen (1880—1889). Toch werd ook hiermede geen toestand verkregen, waarmee op den duur kon worden volstaan. Integendeel deden zich factoren voor, die een nadeeligen invloed hadden op de afwateringsverhoudingen van Frieslands boezem en die deze verbeteringen hebben opgeheven.

Na 1884 zullen ongeveer 10,000 H.A. boezemland zijn ingepolderd, waarmede dus de waterberging bij standen hooger dan plus minus 0.30 M. + Z.P. is verkleind. In de bemaling der polders zijn, belangrijke verbeteringen aangebracht, zoowel door het plaatsen van vele windmotoren als door den bouw van stoomgemalen.

De kanaliseering van de Tjonger in 1887—1888 is mede van zeer grooten invloed geweest op het waterbezwaar van den Frieseben boezem. Terwijl het vermogen van de loozingsmiddelen van den boezem onveranderd is gebleven, is het waterbezwaar beduidend grooter geworden, met als gevolg hiervan, dat de waterstanden hooger worden, hetgeen door den spreker met cijfers wordt gestaafd.

Afdoende verbetering is gezocht in afsluiting van de Lauwerzee, waarvan het eerste plan is gemaakt in 1847, doch dat herhaaldelijk werd gewijzigd. In 1896 werd een Staatscommissie benoemd, die in 1902 met een plan tot afsluiting kwam, n.l. een gescheiden bergboezem in de Lauwerzee, waarop Friesland en Groningen zouden afwateren.

Dit plan vond echter groote tegenkanting, vooral van den hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat H. E. Bruyn, die een gemeenschappelijken bergboezem en bemaling aan de zuidkust bepleitte. Een groote boezem als die van Friesland behoorde volgens hem niet naar één punt uit te wateren, wat groot verhang en groote stroomkanalen geeft.

Dit werd aanleiding tot de benoeming in 1902 van de bekende Lauwerzee-commissie, die in 1904 verslag uitbracht, waarin vervat het voorstel tot afsluiting van de Lauwerzee en stoombemaling bij Tacozijl. In de omgeving van Tacozijl zijn groote waterreservoirs in de nabijheid van de kust en een geringe opvoerhoogte door de geringe getijbeweging. Het kolenverbruik is vrijewel evenredig aan de opvoerhoogte, waarom de zuidkust de aangewezen plaats is voor een bemaling.

Het provinciaal bestuur, dat beide niet noodig achtte, opende onderhandelingen met de regeering over de uitvoering van de afsluitingswerken, doch zij vond deze te duur in verhouding tot het te bereiken resultaat en meende, dat de afwatering van Frieslands boezem moest worden verbeterd door voldoend krachtige stoomgemalen.

Wat de kosten der afsluitingswerken met toevoerkanalen enz. in Friesland betreft (met 16 sluizen elk van 6 M. wijdte), deze zouden ongeveer ƒ 9 millioen bedragen, terwijl een stoomgemaal van 750 waterpaardekracht aan de Zuidkust op ƒ 1.9 millioen kwam.

Men wist nu, in welke richting de oplossing was te zoeken, vooral ook, daar de regeering bereid bleek, voor het stichten van stoomgemalen het verleenen van rijkssubsidie te bevorderen.

Het maken van een plan voor een gemaal bij Tacozijl werd opgedragen aan de heeren Kermpees en van Krimpen, terwijl in Februari 1913 door de Staten van Friesland werd besloten lot oprichting van twee gemalen, waarvan voorloopig één zou worden uitgevoerd. Het plan omvatte een met Dieselmotoren gedreven gemaal, dat eenigszins landwaarts bij Tacozijl zou worden geplaatst, in den zeedijk een zeesluis die het uitschotkanaal afsloot en verder een toevoerkanaal uit de Brekken en een stroomkanaal Koevorden — Groote Brekken.

Spreker is van meening, dat men door dit besluit te nemen het zekerst werkend, het goedkoopste en het vlugst uit te voeren middel tot verbetering van de afwatering heeft gekozen. Met de afsluiting van de Lauwerzee zou veel meer tijd gemoeid zijn geweest.

Met de uitvoering van het werk is niet onmiddellijk begonnen, daar eerst de belastingwet en de subsidieeringswet moesten zijn aangenomen. Thans is bepaald, dat 2/3 deel der renten en aflossingen der stichtingskosten, alsmede 2/3 deel van de kosten van exploitatie en onderhoud der werken zal worden gevonden uit de opbrengst eener bijzondere belasting, te heffen krachtens art. 126 septies der provinciale wet, waarbij van de geschatte pachtwaarde van de ongebouwde eigendommen percenten worden geheven. Het rijk verleent een subsidie van 40 pct. in de kosten.

De tijd, hiermee gemoeid, ging evenwel niet ongebruikt voorbij. De plannen werden nader onderzocht en wijzigingen voorgesteld ten aanzien van plaats, inrichting en vermogen.

Wat de plaats aangaat, deze werd thans bepaald bij Teroelsterkolk in plaats van bij Tacozijl, hetgeen een besparing meebracht van ƒ 100,000.

Ten opzichte van de inrichting werd aan stoommachines de voorkeur gegeven, daar Dieselmotoren, hoewel ze veel vóór hebben, in aanschaffing en exploitatie enorm duur zijn.

Het vermogen, eerst bepaald op 750 waterpaardekracht, werd in verband met de Lindeplannen opgevoerd tot 900 W.P.K. Ook werd de vraag overwogen, of het gemaal niet electrisch moest worden gedreven, doch naar de eenstemmige meening van de professoren Dijxhoorn en Feldmann te Delft en den spreker verdiende dit geen aanbeveling en zou, werd de stroom van de centrale te Leeuwarden betrokken, de exploitatie van het gemaal ƒ 70,000 per jaar meer kosten dan met een eigen stoombedrijf. De rentebesparing door geringere aanlegkosten zou hiertegen op verre na niet opwegen. Hierbij kwam nog het technische bezwaar, dat de wisselende opvoerhoogten, die een wisselend aantal toeren van de pompen met zich brengen, voor een stoommachine geen verschil maakt, doch een electromotor verdraagt dit niet.

In de winterzitting der Staten van 1914 werd tot deze wijziging besloten en onmiddellijk daarna met de uitvoering begonnen.

De begrooting voor het oorspronkelijke plan, n.l. ƒ 1,850,000, behoefde niet te worden gewijzigd, omdat spreker had becijferd, dat met de besparing, welke door de voorgestelde wijzigingen werd verkregen, het grooter vermogen ruim kon worden betaald.

De werken bestaan in het eigenlijke stoomgemaal en de toeleidingskanalen. Wat deze laatsten betreft vertelde spreker o.a., dat het gemaal wordt gevoed uit de Groote Brekken, door een groot stroomkanaal, uitgevoerd van Mei—Dec. 1915, dat meer dan tweemaal zoo breed is als het Nieuwe Kanaal en een lengte heeft van 1893 M. Op de kruising met den kunstweg Lemmer—Tacozijl—Sondel is een doorlaatbrug gemaakt met een wijdte van 70 M. tusschen de landhoofden. In het midden een ophaalbrug van 8 M. wijdte voor het doorlaten van schepen met materialen en kolen. Verder een kanaal van Groote Brekken tot Koevorde, uitgevoerd van Maart 1916 tot Juli 1917, lang 4000 M. en een breedte op Z.P. van 62 M. Waar de rijksweg Sneek—Lemmer en de weg Sloten—st.Nioolaasga het Kanaal snijden is een draaibrug gebouwd met twee twee openingen van 9 M. met het oog op den scheepvaartweg Groningen—Lemmer, die in aanmerking komt langs dit kanaal te worden verlegd.

Het vraagstuk van de grondberging was een moeilijk vraagstuk; er kwam heel wat los, n.l. 749,000 M³. te Spannenburg en 367,000 M³. te Lemmer. Dank zij de wijze van werken, werd het hier gelukkig opgelost. De kanalen werden geheel door baggering lot stand gebracht, de grond in bakken vervoerd en door een zuiger op den wal geperst, Bij Lemmer werden oude dijksputten aangekocht en een deel van het Idskenhuizermeer in het noorden, met de uitgebaggerde aarde gevuld en zoo tot land gemaakt. Bij Lemmer is het reeds in volle cultuur en zelfs voorzien van een boerderijtje.

Zoo krijgt nu de Groote Brekken het water toegevoerd van het Tjeukemeer uit het oosten, het Slotermeer uit het westen, het Sneekermeer, Langweerderwielen, Heegermeer enz. uit het noorden; de voeding laat dus niets te wenschen over.

Hierna behandelde de heer Wouda het eigenlijke stoomgemaal, voor den inhoud waarvan wij verwijzen naar het uitvoerig verslag in ons nummer van 4 dezer van de lezing, te Lemmer gehouden voor den „Bond van hoofden van den technischen dienst in Friesland", Alleen mag nog even gereleveerd wat de spreker zeide naar aanleiding van de capaciteit van het gemaal, om 4000 M³. water per minuut uit te werpen. Om duidelijk te maken, wat zulk een capaciteit beteekent, zeide hij, dat het gemaal al het water, dat zich in het Nieuwe Kanaal bevindt tusschen de eerste en de tweede brug, in 20 minuten zou kunnen uitslaan.

Wat kosten aangaat, deze zijn door den oorlog, waardoor materialen en werkkrachten zooveel duurder werden, heel wat grooter geworden. Bedroeg de oorspronkelijke raming ƒ 1,850,000, thans komen de totaalkosten ongeveer op ƒ 2,500,000.

De spreker, die zulk een groot aandeel in dit voor de provincie Friesland hoogst belangrijke werk heeft gehad, ontving van den voorzitter een hartelijk woord van dank en van de vergadering een welgemeend applaus.


Bronnen

  1. Het Stoomgemaal bij Tacozijl. Leeuwarder courant: Derde blad, (1920, 27 mei)
    Geraadpleegd op 05-03-2022, van https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010601892:mpeg21:p009