Wanneer wij, Joure als uitgangspunt nemend, met de stoomtram de richting naar Lemmer inslaan, dan zien we al heel gauw op zeer grooten afstand het stoomgemaal den door den zeedijk gevormden horizont verbreken. Naast het nog nietig schijnend gebouwencomplex torent de slanke schoorsteen reusachtig hoog de ijle lucht in. Brutaal de heerlijke rust verstorend rijden we schokkend voort, dwars door de weilanden, die verweg links worden begrensd door de golvende boomenrij van den Lemster straatweg, waarlangs menige boerderij, wegschuilend onder ’t zwaarmoedig hooge roode dak. Rechts strekken de vlakke landerijen zich uit, met hier en daar stereotiepe, door een boomengroep omkranste boerenhuizingen, terwijl het beroemde Friesche vee zorgt voor kleurschakeering, die de schoonheid van het landschap niet weinig verhoogt. Op een enkele plaats nog zoo’n schilderachtig molentje, een z.g. "spinnekop", met zijn armen uitgespreid. Ze zijn ten doode opgeschreven. Immers afgezien van hun arbeidsprestatie, zijn ze, evenals al dergelijke bemalingswerktuigen te wispelturig en te onbetrouwbaar om er in geval van nood staat op te kunnen maken, geheel en al afhankelijk van den wind als ze zijn. ’t Is jammer voor het schilderachtig effect, maar ze hebben onherroepelijk hun tijd gehad; zij moeten hun plaats ruimen voor meer practische, moderne gemalen.

Zoo naderen we langzamerhand Lemmer, dat zich nu mag verheugen in ’t benijdenswaardig bezit van ’t grootste stoomgemaal van Europa.

Na het passeeren van een scherpe bocht, worden we verrast door het uniek pittoreske van dit oude Friesche plaatsje. Enkele minuten later puffen we het eenvoudige, zindelijke stationnetje binnen.

Naar ’t gemaal wandelend, nemen we even een kijkje in Lemmer zelf, dat den stempel draagt van een welvarend visschers- en havenplaatsje. Een buitenhaven met eenige vrachtbooten, waaraan elke luxe vreemd is, en een binnenhaven, waarin meerdere tjalken en visscherspinken gemeerd liggen. Verschillende aardige ornamentgeveltjes geven het plaatsje iets markants, waartoe ook de drie kerktorentjes niet weinig bijdragen.

Lemmer, Oude Sluis.

Wandelend langs den kunstweg Lemmer—Takozijl naar het doel van onzen tocht, staan we weldra voor het nieuwgegraven stroomkanaal, door hetwelk het gemaal rechtstreeks uit het meer de Groote Brekken wordt gevoed. De brug, die over dit kanaal leidt, bestaat uit twee aanbruggen, elk met twee doorstroomingsopeningen, welke elk 14.75 M. wijd zijn, en een doorvaartopening wijd 8 M. in ’t midden. De aanbruggen steunen aan de eene zijde op een gemetseld landhoofd en aan de andere zijde op een gemetselden pijler, welke aan weerszijden de doorvaartopening begrenst. Zij zijn geconstrueerd in gewapend beton en steunen in het midden van de hoofdliggers op een gewapend betonjuk, dat in de opening 0.50 M. dik is. De doorvaartopening wordt gevormd door een ijzeren ophaalbrug. Het rijdek is 3.25 M breed tusschen de leuningen en bestaat uit straatklinkers, gemetseld in mortel op een betonvloer. Deze brug maakt in haar geheel een soliden en rustigen indruk.

Wanneer we op het midden der brug even stilstaan, krijgen we pas een juist idee van de reusachtige afmetingen van het stroomkanaal, aan welks einde het gemaal is gelegen. Van dit punt zal het op menigen bezoeker den indruk maken eener rivier, die door 8 tunnels onder het gebouw doorloopt.

Het heeft van de Groote Brekken naar het stoomgemaal een lengte van 1893 M., een breedte op den waterspiegel bij een boezemstand van 0.20 M. + Z.P. van 87 M. en een diepte van 3M. - Z.P., terwijl de bodembreedte niet minder bedraagt dan 68 M.

De oevers aan weerszijden van het kanaal zijn verdedigd door middel van een kunstmatige rietbeplanting achter rijswerk, bestaande uit twee zware kieltuinen, waartusschen een vulling van bossen rijshout.

Lemmer, Uitwateringssluis.

Het kanaal is geheel door baggeren gevormd. De uitkomende grond, pl.m. 367.000 M³., is, met uitzondering van een kleine hoeveelheid welke voor het maken van een toegangsweg naar het gemaal en van enkele gedeelten polderdijk kon worden gebruikt, geborgen op een terrein van pl.m. 13 H.A. grootte, gelegen tusschen den zeedijk en den kunstweg Lemmer-Sondel, oostwaarts van het kanaal. Dit terrein is indertijd gebruikt voor aardhaling ten behoeve van de verzwaring van den zeedijk en bestond vrijwel uitsluitend uit putten en kragen. Het terrein is na de opvulling in cultuur gebracht en thans als boerderij in gebruik.

De brug bij Spannenburg, gelegen op het punt waar het stroomkanaal van de Koevorde tot de Groote Brekken den kunstweg van Sneek naar Lemmer en dien van St. Nicolaasga naar Sloten snijdt, was oorspronkelijk als vaste brug ontworpen. De overweging, dat dit kanaal later ook als scheepvaartkanaal zou kunnen worden gebruikt, met name dat het scheepvaartkanaal van Groningen over Stroobos naar Lemmer langs dit kanaal zou worden gelegd, deed er toe besluiten, de brug als draaibrug uit te voeren.

De brug bestaat uit twee aanbruggen, elk met een doorstroomingsopening van 14.50 M. wijdte, en een draaibrug met twee doorvaartopeningen, wijd 9 M. gemeten tusschen de remmingswerken.

De aanbruggen zijn in gewapend beton uitgevoerd en rusten aan de eene zijde op een gemetselden pijler, aan de andere zijde op een gemetseld landhoofd. De draaibrug is van plaatijzer. Het rijdek is breed 4.25 M. tusschen de leuningen en bestaat, wat de vaste gedeelten betreft, uit straatklinkers gemetseld in mortel op betonvloer. Aan weerszijden van de brug zijn ten behoeve van de schipperij meerpalen en hanepooten geplaatst. Het stroomkanaal van de Koevorde naar de Groote Brekken heeft een lengte van 4000 M., een bodembreedte van 44 M. en een diepte van 3 M. - Z.P. De breedte op den waterspiegel bedraagt bij een waterstand van Z.P. 62 M. De oevers zijn, evenals die van het stroomkanaal ten Zuiden van de Groote Brekken, verdedigd door middel van een rietbeplanting.

Het kanaal, welks tracé met uitzondering van het gedeelte door het Idskenhuizermeer, geheel door het land voert, is door baggeren gevormd. Daartoe is een krachtige baggermachine bij het beginpunt in de Koevorde gebracht; deze machine heeft, steeds zich bewegend in het reeds gevormde gedeelte, zich naar het eindpunt bij de Groote Brekken den weg gebaand. De uitkomende grond, pl.m. 749.000 M³. is, met uitzondering van die, welke voor de vorming van parallelwegen en polderkaden kon worden gebruikt, geborgen in het Idskenhuizermeer ter weerszijden van het kanaal en in de z.g. Kleine Brekken.

Door den aanleg van bovenomschreven werken is dus een voeding van het gemaal verkregen, die op de volgende wijze werkt:

Al het water, dat door het gemaal naar zee wordt uitgeslagen, wordt door het zuidelijk stroomkanaal uit de Groote Brekken aangevoerd. Deze hoeveelheid bedraagt bij de kleinste opvoerhoogte, welke op 0.45 M. kan worden gesteld, 4800 M³. per minuut of 80 M³. per sec. Daar als max. gemiddelde stroomsnelheid 0.30 M. per sec. is aangenomen en verder is gesteld, dat de max. afvoer zal kunnen plaats hebben bij een boezemstand van 0.40 M. + Z.P., moest bij dien waterstand dit kanaal een dwarsprofiel hebben van 266 M².

De 80 M³. water per sec., welke door het gemaal aan de Groote Brekken worden onttrokken, moeten daaraan worden toegevoerd door het Noordelijke Stroomkanaal, de Follegasloot en de Krommesloot. De hoeveelheid, welke de Follegasloot aanbrengt uit het Tjeukemeer en de Kromme Ee uit het Sloten: meer, is gesteld op 25 M³. per sec. Door het stroomkanaal van de Koevorde naar de Groote Brekken moet dus 55 M³. per sec. kunnen toestroomen. Deze hoeveelheid, welke door het kanaal aan de Koevorde wordt onttrokken, kan daaraan worden toegevoerd door de Welle, de Woudsender Rakken en het Heegervar met de Jeltesloot uit het Heegermeer, door den Nieuwenweg uit het Oudhof en de Witte Brekken en door de Janesloot uit de Langweerderwielen.

Het gemaal aan de Teroelsterkolk staat dus door ruime toevoerkanalen in verbinding met alle groote waterreservoirs van Friesland’s boezem.

*       *
*