Dokkumerdiep

Het Dokkumerdiep was al vóór de aanleg van de eerste dijken één van de belangrijkste afwateringsstromen in Fryslân. Langs de noordkust van Oostergo en de oostelijke oever van de Middelsee was een hoger liggende strook zeeklei afgezet, zodat de rechtstreekse afwatering naar zee van de noordoostelijke delen van Oostergo belemmerd werd in haar afwatering.
De hele kern van Oostergo loosde daarom het overtollige water langs het Dokkumerdiep (zie kaart).

Door de waterdruk ontstaat het Dokkumerdiep, waarlangs al vroeg in de Middeleeuwen dijken werden aangelegd. Deze dijken liepen oorspronkelijk tot nabij Raard (ten westen van Dokkum).

In een charter van 1314 worden twee zijlen genoemd:

  • De Raarderzijl deed dienst als afwatering voor het oostelijk deel van Ferwerderadiel
  • De Domzijl was de afwateringsluis voor de streek tussen Holwerd en Bornwerd

De aanvoer naar deze sluizen ging langs natuurlijke kronkelende prielen, waarvan het tracé in de het gebied nog terug te vinden is.
De Dokkumer Ee was eerst nog een onbelangrijk stroompje, dat bij Bornemeer ten zuidwesten van Birdaard begon.
Pas later in de 13e of 14e eeuw werden er vanaf Birdaard kanaalvakken richting Leeuwarden gegraven en zodoende kwam de verbinding met Leeuwarden tot stand.
De afwatering van de kern van Oostergo, het Leppegebied, vond plaats langs het Ouddeel en de Murk naar de aan het westelijk einde van de bedijkte zeearm gelegen sluis.

  • De Leppezijl

Hier zou ook later de Dokkumer Ee het water langs lozen.

600×307px Situatie van de zijlen in het Dokkumerdiep: de oorspronkelijke zeearm ten westen van Dokkum

Doordat aan het einde van zeearmen altijd opslibbing plaats vindt, kan het afgevoerde water daar steeds moeilijker zijn weg vinden. Zo ook in het Dokkumerdiep.

Omstreeks 1478 moet de Leppezijl uit de omgeving van Raard worden verplaatst naar de Dykslobbe. Daardoor komen de Raarderzijl en de Domzijl te vervallen. De in de zuidelijke Diepsdijk liggende zijl van Dantumadeel moet door de verplaatsing van de Leppezijl ook oostwaarts worden opgeschoven.
Ferwerderadeel moet daarna ook water lozen via de Leppezijl en de regio tussen Holwerd en Bornwerd ging de dichtbij Dokkum in de Paesens liggende Bornwerderzijl gebruiken.

Door de verlegging van de Leppezijl naar Dijkslobbe is de zeearm in feite ingekort. De nieuwe afsluiting ligt dan dus bij Dijkslobbe.
De Ee in het afgesloten deel van het Dokkumerdiep zal vervolgens zijn gekanaliseerd.
Uit een oorkonde van 1478 wordt duidelijk, dat de nieuwe zijl ook een schutsluis was: een soort houten duiker, 6m breed en 6m hoog.
Het beheer van de dijken in het afgesloten vak zal moeten worden geregeld:
de zuidelijke dijken worden beheerd door Dantumadeels zijlvest (waterschap) en de noordelijke dijken worden opgedragen aan de dorpen van Westdongeradeel.

Dantumas zijlvest heeft ook de dijken ten oosten van Dijkslobbe in beheer: de zuidelijke Diepsdijken strekken zich uit tot de grens van Dantumadeel met Kollumerland. Hierin liggen wel vijf sluizen:

  • Dantumadeels zijl
  • de zijl bij Sionsberg
  • de Driesumerzijl
  • de Oudwoudemerzijl
  • de Kollumerzijl


De watertoevoer naar deze sluizen ging via Woudvaart, Meersloot, Zwemmer en Nieuwe Vaart.

Omstreeks 1527 moest de Leppezijl opnieuw naar het oosten worden verplaatst, de opslibbing zette zich kennelijk voort. De zijl werd verhuisd naar Oudzijl. De bocht in de Dokkumer Ee ten oosten van Dijkslobbe werd daarbij afgesneden, doordat de noordelijke dijk werd verlegd en in aansluiting werd gebracht met de nieuwe zijl.

In 1580 gaat de sluis, samen met de kloostergoederen van Klaarkamp over naar de Provincie.

In 1583 besloten Gedeputeerde Staten om om de zijl tot in Dokkum te verplaatsen. De nieuwe zijl wordt een 36m lange schutsluis met twee stel vloeddeuren en één paar ebdeuren.
Door deze verlegging verviel Dantuma's zijl: het beheer van het zijlvest omvat nu nog de dorpen Dantumawoude, Wouterswoude en Driesum.
Aan de noorddijk van de Ee verviel nu ook de Bornwerderzijl. Het water van de Ee wordt in 1584 verbonden met de boezems van Oost- en Westdongeradeel. Het Leppewater moet in Dokkum worden gekeerd (gereguleerd).

In de stad Dokkum worden daarom in de 17e eeuw de stadsverlaten gebouwd, één bij de Langepijp en één bij de Aalsumerpoort. Beide zijn in beheer bij de stad Dokkum.

[[Afbeelding:

Aan het einde van de 17e eeuw bouwde Oostdongeradeel het Oostrumerverlaat en een tweede sluis in de Paesenservaart. Oost- en Westdongeradeel worden in het vervolg beschermd tegen het uit het zuiden komend water.
De afwatering van de Dongeradelen bleef echter problemen opleveren. Eertijds waren er vele zijlen beschikbaar voor dit gebied, in de 17e eeuw konden alleen de de twee sluizen: Oostrumerzijl en Ezumazijl worden gebruikt.
Na het opheffen van de Oostrumerzijl (vóór 1664) moest al het water via Ezumazijl worden gelost!

600×183px
De oostelijke zeearm bij Dokkum: het Dokkumer Grootdiep
(Afbeelding: Wikipedia)

Van de in de zuidelijke dijk liggende zijlen werd in 1503 de zijl bij de Sionsberg opgeruimd. De Driezumerzijl was in de 17e eeuw van de Provincie, de Oudwoudemerzijl was in handen van de dorpen Driesum, Wouterswoude en Zwaagwesteinde.
Het onderhoud van de dijken was opgedragen aan de dorpen of hemrikken: de dorpen moesten bepaalde dijkvakken onderhouden en de hemrikken verdeelden het beheer over de dijksplichtigen.

Tussen 1725 en 1729 kwam de afsluiting van het Dokkumer Grootdiep tot stand. De Dokkumer Nieuwe Zijlen fungeren nu als de uitwateringssluizen (zeesluizen) voor het hele noordelijke gebied van Oostergo.

600×450px (Afbeelding: Tresoar)


De in de zuidelijke dijk gesitueerde zijlen hebben daarmee hun betekenis dus verloren.
De noordelijke dijk bleef gedeeltelijk dienst doen als bescherming van Oostdongeradeel tegen hoog water op de Friese boezem. Op andere plaatsen werd de dijk door- of afgegraven. Op sommige plaatsen is de oude zeewering dus geheel verdwenen. Ook van de zuidelijke dijk zijn slechts enkele dijkvakken overgebleven. De genoemde dijkvakken laten zien dat deze oude zeedijken destijds behoorlijk lager waren dan wij tegenwoordig aanhouden.