Kolenloods
Ieder stoomgemaal en iedere fabriek die op stoom werkt heeft een kolenloods of kolenberging nodig. Locomotieven die op stoomaandrijving rijden hebben een aparte kolenwagon achter de locomotief: een tender. Deze is te vergelijken met de stationaire kolenbergplaats bij stoombedrijven.
De steenkolen werden over het algemeen in de zomer ingekocht, op een moment dat de prijs per mud nog laag was. Jaarlijks werd er een aanbesteding gehouden door polderbesturen of waterschappen, waarbij kolenleveranciers hun prijs bekend konden maken.
Bovendien was de zomerperiode voor de aanvoer per schip de meest geschikte periode: in de winter kon men in geval van vorstperiodes met ijsvorming niet door, maar ook niet over het ijs bij het gemaal komen. In dat geval was men in uiterste omstandigheden noodzakelijk aangewezen op het duurdere vervoer over de weg.
De kolen werden per schip of kar bij een stoomgemaal afgeleverd.
Op 1 oktober zorgde iedereen dat de voorraad steenkool op peil was. 1 oktober is de datum, waarop nog steeds het stormseizoen begint, vanaf dat moment kan het noodzakelijk zijn om het gemaal in werking te stellen. Het stormseizoen loopt tot 1 april.
Het is raadzaam om voldoende steenkool op voorraad te hebben. Mocht het ineens gaan spoken: regen en wind, waardoor er opeens veel maaluren gemaakt moeten worden, dan slinkt de kolenvoorraad aanzienlijk. Komt er dan ook nog eens een vorstperiode overheen, die een paar weken duurt, dan stijgt de kolenprijs. Niet alleen polderbesturen en waterschappen hebben dan extra steenkool nodig, ook huishoudens willen er graag warmpjes bijzitten.
Steenkool was roofgoed. Dat is ook de reden dat bij ieder stoomgemaal en iedere stoomfabriek de kolenbergplaats op een goed in het zicht gelegen plaats was geplaatst. Meestal in de nabijheid van de dienstwoningen van machinist en stoker, soms tussen de dienstwoning en het ketelhuis in bij een wat kleiner poldergemaal.
De kolenloods bij het ir. D.F. Woudagemaal ligt aan het Aanvoerkanaal en recht voor de ingang van het ketelhuis, maar ook in het zicht van de dienstwoningen. Het was vrijwel onmogelijk om een kooltje te gappen. Personeel kreeg bij het arbeidscontract ook een dienstwoning met het recht van vrij stoken.
De capaciteit en omvang van de kolenloods hangt sterk af van de grootte van de stoominstallatie van het gemaal, maar ook van het stoomgemaal. Als de kolenloods bij het Woudagemaal vol lag dan was dat voor 100 draaidagen voldoende, per dag werd er ongeveer 30 ton gebruikt.
Bij de pagina maalperiodes kunt u zien, dat het bijna niet voorkomt dat het Woudagemaal over zo'n lange periode in een stormseizoen in werking is geweest.
De kolen konden overal vandaan komen: België, Duitsland, Engeland, Frankrijk, maar natuurlijk ook uit de kolenmijnen van Limburg. Vaak werd er een melange van verschillende soorten in een partij verkocht. De mijnen in Limburg werden in de jaren zeventig geleidelijk aan gesloten, nadat de grote aardgasvoorraad bij Slochteren was ontdekt.
Het Woudagemaal schakelde in 1967 over van kolen op zware stookolie, dat was niet alleen vanwege de sluiting van de mijnen, maar ook uit personeels- kostenoverwegingen: er waren dan geen kolensjouwers meer nodig.
Een stoker, die zuinig kon stoken, kon aardig wat uitsparen voor het polderbestuur, soms zag hij dat terug in een kleine gratificatie aan het eind van het stormseizoen.
zie ook: Aanvoer en opslag van de steenkolen