Zijlen en sluizen in breed perspectief

Uit Wouda's Wiki

De eerste inpolderingen in Friesland vinden plaats in de periode 500-1000. Dit proces kan het best bestudeerd worden in het gebied van Oud-Westergo: het gebied dat omringd wordt door de slenken Ried, Middelsé en Marne.

In dit gebied kan historisch gezien een twaalftal polders onderscheiden worden. De bedijking van het totale gebied is ongeveer voltooid in de eerste helft van de 10e eeuw.
Als deze polders op de kaart worden gereconstrueerd, valt op dat er eigenlijk vier polders zijn die oorspronkelijk los van elkaar hebben bestaan. Deze vier, de polder van Hartwert-Wytmarsum, de Eastereiner-polder, de polder van Tsjom-west en de Winamerpolder moeten dan ook gezien worden als de oudste van Westergo.


De moederpolders geprojecteerd: de vier rose-gekleurde polders zijn de eerste zeepolders

Drie van deze polders liggen tegen slenken van het wad aan, die van Hartwert-Wytmarsum wordt zelfs helemaal door zulke geulen omringd. Slechts de polder van Tsjom-West ligt alleen op veilige afstand van geulen van betekenis. Van een aantal belangrijke slenken zijn de namen bewaard gebleven, zij het dat de namen zich "ontwikkelen" van spreektaal naar officieel geschreven namen: bijvoorbeeld Myrlinge - Maernink - Maernge - Marning - Marne.

De vier oudste polders worden als zodanig beschouwd, omdat de polderdijken gezamenlijk één (aaneengesloten) geheel vormen. De andere, nog nieuw te bedijken polders gebruiken die oudste dijken weer als hulp door er met hun eigen nieuwe dijken weer op aan te sluiten. Een dergelijk aansluiting gebeurt eigenlijk altijd met een haakse bocht. Een dergelijke haakse aansluiting is dus een bewijs dat deze dijk tot een jongere polder behoort. Vaak worden er in de dijken van de polders één of meer terpdorpen opgenomen.

600×337px
Voorbeeld van haakse aansluitingen aan een oudere polder

De oude polders van Westergoo zijn geen zeepolders in de zin dat er altijd water voor de dijken staat. Over het algemeen kan er van uitgegaan worden dat de kwelders (ca 0.50 meter + NAP) ook ongeveer 0,50 meter boven de vloedhoogte uitsteken. Bij gewoon hoog water heeft het nog niet bedijkte kleigebied dus geen last van overstromingen. Wel dringt er zout water via de slenken, geulen en kreken naar binnen, door het kweldergebied heen.

Bij stormweer echter, als het water door de westelijke en noordwestelijke winden in de slenken wordt opgestuwd, kan de waterstand echter behoorlijk oplopen en dan dreigen er wel degelijk overstromingen. Dan lopen de kwelders wel een halve meter onder water, bij storm zelfs meer. De zee toont verhoging.
Op dat moment is er voor de bewoners maar één veilige plek, namelijk de huis- of dorpsterp. Als het water weer zakt, dienen de kreken en geulen als afvoerkanalen, die daarom niet snel dichtslibben.

Het bedijken van de kwelders heeft als doel om het bewerkte en gecultiveerde land beter te kunnen beschermen. Bij het ontstaan van de eerste polders valt er echter niet alleen maar voordeel te behalen: de dijken keren weliswaar het zeewater buiten, maar ze dammen het binnenwater (neerslag) ook af.

Hoe moet de afwatering geregeld worden? Dat daarvoor de oude rieden, geulen en slenken gebruikt worden, ligt voor de hand. Via deze kleine en gotere waterlopen moet het binnenwater naar buiten geleid worden, maar het vloedwater mag geen kans krijgen naar binnen te stromen. Er komt behoefte aan zijlen. Naar alle gedachten zullen deze uitwateringsluisjes zeer eenvoudig van constructie zijn geweest, vaak konden de openingen met een schuifje worden afgesloten of diende een emmer met hefboom als mechanische pomp.

400×295px Impressie van een zijl

Door verdere aanslibbing in het kweldergebied kan het inpolderingsproces voortgang vinden en met de middelen van destijds legt men dijken aan, waarbij de richting en vorm bepaald worden door de plaatselijke omstandigheden: een dijk wordt door een oude slenk gelegd op de plaats waar die het meest ondiep is... De aansluitingen worden altijd haaks door een slenk aangelegd, dat is immers de kortste weg. Soms lopen de nieuwe dijken ook over een hele afstand parallel aan de geul. Zo ontstaan er merkwaardige dijktracés, die geheel afwijken van de latere zeedijken.

De oudste polders hebben één of meer zijlen om het binnenwater, bestaande uit kwelwater en het water van neerslag naar zee af te laten vloeien. Veel topografische namen in deze oudste polders herinneren nog aan deze oudste, eenvoudige zijlen: bijvoorbeeld Ruurderpiip, Harkesyl, Marnesyl, Sânleanstersyl, Hidaardersyl, Rienstersyl en Tolsumersyl.

600×341px

Naarmate het inpolderingsproces vordert en tenslotte omstreeks 1200 uitmondt in een ingepolderd gebied met omringende zeedijken, verandert de functie van de eerste zijlen.
Als er naast en tegen de oudere polders weer nieuwe polders worden aangelegd kunnen sommige zijlen hun werk niet meer goed doen, omdat ze het water dan zullen lossen in de nieuwe polders.
In overleg moeten de buurpolders dan afspraken maken om de afwatering afdoend te regelen en gezamenlijk op te lossen. Vaak worden de zijlen die in oorspronkelijke rieden en geulen zijn aangelegd, gebruikt om de afwatering door te sluizen naar dezelfde aansluitende geul in de nieuwe polder. De capaciteit van deze zijlen wordt dan uitgebreid en andere in de oude polder worden afgesloten en verwijderd. Door de eeuwen ontstaat er zo een systeem van afwateringsgeulen, dat uiteindelijk al het polderwater naar zee laten afwateren.

Ook elders in Fryslân moet er voortdurend overlegd worden over de afwatering. In Ostergoo, met de gebieden van het Lage Midden, moet er afgewaterd worden op de grote slenk van de Middelzee, maar ook op de grote rivieren in Oostergoo, die ook op de Middelzee spuien, zoals de Boorne, de Tsjonger en de Linde. Met het toenemen van de bemalingsmogelijkheden kan er in het Lage Midden meer water worden afgevoerd, de verveningsgebieden worden ontsloten en ontgonnen.

700×434px Jirnsumersyl, uitmonding van De Grou in De Boorne

Grote structurele veranderingen in de afwatering moeten worden toegepast in het kader van de inpolderingen van Middelzee en Marne. Zo wordt het water van De Boorne na afsluiting en inpoldering van de Middelzee omgeleid via de Nieuwe Wetering bij Oudeschouw naar het Sneekermeer.

Uiteindelijk ontstaat langzamerhand de Friese boezem, als een reservoir, waarin het overtollige polderwater tijdig kan worden opgeborgen. De Friese boezem wordt dan echter voor het overgrote deel al gevuld door toepassing van bemalingstechnieken, voornamelijk windmolens. Later komen hiervoor de stoomgemalen in de plaats als continue-bemalingsmogelijkheid.

Het afwateren van de polders, zoals dat eerder door de kleine zijlen gebeurt heeft zich zo door de eeuwen heen naar de kust verplaatst. Het opgeslagen water in de Friese boezem moet later door zeesluizen naar zee worden afgevoerd. In de tijd dat de Zuiderzee nog in open verbinding staat met de Waddenzee, met als grote geulen het Vlie en het Marsdiep, bevinden zich zulke zeesluizen in grote aantallen in de omringende Friese zeedijk.

De zorg van de Friese Staten richt zich dan op de zijlen in de grote vaarten van de Friese boezem om het water gemakkelijk naar de zeezijlen te laten stromen.
Deze zeezijlen zijn afhankelijk van de natuur: zij kunnen hun werk doen op de momenten van eb of lage vloedstand door op zulke momenten het water te lossen.

Een overzicht van de oude zeezijlen:

  • De Schoterzijl
    300×213px
    De Schoterzijl
    Gelegen aan het einde van de Tsjonger. Al voor 1398 liggen hier twee afsluitbare duikers. In 1545 worden die, tegelijk met de verbetering van de dijken, vervangen door één grote duiker. Het onderhoud is opgedragen aan 10 dorpsgemeenschappen tussen Schoterzijl en Wolvega. Het water van de Tsjonger wordt vooral via de Bij-Linde en ook via de in 1828 gegraven Worstsloot rechtstreeks naar de Zuiderzee afgevoerd, of via Slijkenburg en de Linde bij Kuinre geloosd.
  • De zijl bij Slijkenburg of Lindesas
    600×358px
    Dit is een keersluis aan het einde van de Linde. Deze wordt in 1580 gebouwd om zeewater dat via Kuinre uit de Zuiderzee kan komen, te kunnen keren en op dezelfde wijze naar zee te kunnen afvoeren. Onderhoudsplichtig zijn hier de zeven dorpen van Schoterland en de drie dorpen in Weststellingwerf. Door de aanleg van een sluis bij Kuinre in 1843 wordt ook deze kering overbodig.
  • De Lemstersluis

    600×454px
    De Oude Sluis in het centrum van Lemmer bij de Blokjesbrêge

    De Lemster sluis ligt er al in 1441. Het onderhoud is bij de patronen van de kerken in de dorpen Lemmer, Follega en Eesterga. In 1881 wordt de Nieuwe Lemstersluis of Truitjeszijl gebouwd, door het toen inmiddels opgerichte waterschap de Lemstersluis. Via beide sluizen wordt het water uit de Lemsterrien, de Zijlroede en de Groote Brekken afgevoerd naar de Zuiderzee.

    600×427px

    Later is voor de scheepvaart ten noorden van Lemmer de Prinses-Margrietsluis gebouwd.
  • Tacozijl

    600×451px

    Deze oorspronkelijk in 1481 gebouwde keersluis is voor de afwatering van Friesland altijd van groot belang geweest. Het waterschap Zeven Grietenijen en Stad Sloten zorgt lange tijd voor het onderhoud.
    Tegenwoordig is de sluis tot inlaatsluis omgebouwd: twee betonnen kokers met elk een schuif zorgen voor een belangrijke aanvoer van zoet water voor de Friese boezem uit het IJsselmeer.
    Het waterschap zorgt in 1702 voor de aanleg van een dijk achter de Teroelster Kolk. Ook in de Teroelster Kolk bevindt zich nu een inlaatsluis voor zoet water vanuit het IJsselmeer.
  • De twee sluizen in Staveren

    De eerste sluis van Staveren wordt waarschijnlijk gebouwd door het daar aanwezige klooster.
    In 1652 en in 1687 wordt deze vernieuwd.
    Een tweede nieuwe sluis wordt in 1576 gebouwd.

    600×404px

    Daardoor kunnen de zijl bij Dijkseinde (tussen Warns en Laaksum) en de Ungerzijl komen te vervallen.
    Het meeste water komt vooreerst uit de meren bij Staveren en later via de Warnservaart uit de Morra en de daarachter gelegen meren uit de zuidwesthoek.
  • De Molkwerumerzijl

    525×497px

    Deze zijl bestaat al voor 1525 en krijgt na 1732 een belangrijke functie voor de afwatering. Hij vervangt dan de Koudumerzijl en de afwateringswerken die in de Koudumer slaperdijk bij Galamadammen zijn gelegd. Via deze route staat Molkwerumerzijl in verbinding met de meren.
  • De Hindelopersluis

    484×497px

    De Hindelopersluis is van beperkt belang voor de waterafvoer. Ten zuiden van Hindelopen ligt ook nog de Ungerzijl, die ook in verbinding staat met het Haanmeer.
  • De Workumersluizen

    600×390px

    Workum heeft zowel in de stad, als ook in de slaperdijk langs het huidige Workumer Nieuwland sluizen. het aangevoerde water komt vooral uit de Workumer Trekvaart en de oostelijk van Workum gelegen meren.
  • De Makkumer sluizen

    600×374px

    Makkum heeft vanaf 1444 het Oldekloosterzijl, die in 1606 is vernieuwd, en verder de Achlumerzijl of Coventszijl van Achlum van 1515. Naast de latere scheepvaartfunctie, zijn deze sluizen in het verleden vooral van groot belang voor de afwatering van het achterliggende gebied, aangevoerd door de Makkumervaart, e.a.
  • De Harlinger sluizen

    600×423px

    zie: zeesluizen bij Harlingen
  • De Roptazijl

    600×371px

    De Roptazijl is in 1424 aangelegd ten noordoosten van Harlingen om te zorgen voor de afvoer van water dat via de Sexbierumervaart vanaf ondermeer Franeker komt. Deze sluis is tot 1969 een afwateringssluis. Dan komt daar het gemaal Ropta ter vervanging.
  • De Koehoolsterzijl

    600×416px

    Deze zijl wordt in eveneens in 1424 aangelegd aan het einde van de Tzummarumer Vissersvaart. De sluis vervalt al weer in 1584 vanwege dichtslibbing.
  • De Oudebildtzijl en de Nieuwebildtzijl

    573×365px
    De Oudebildtzijl

    De Oudebildtzijl is in 1507 aangelegd om de afwatering van de Bildtlanden te bevorderen. Als in 1600 ten noorden daarvan de Nieuwebildtzijl wordt gebouwd, heeft de Oude geen functie meer. Overigens slibt ook de Nieuwebildtzijl spoedig dicht en wordt deze in 1655 opgeheven.
  • Wierzijl en Bolkezijl

    600×454px
    De Wierzijl

    Deze beide zijlen - de eerste ligt bij Wier en de andere vinden we noordelijker bij Minnertsga - dienen voor de afvoer van water uit de Noordwesthoek van Friesland naar de Middelzee. Als het Bildt verder wordt ingepolderd, vervalt de functie van beide zijlen.
  • Leeuwarder Verlaat en Oude Leije
    De twee zijlen zorgen voor een deel van de afwatering van Oostergo (het water gaat onder meer via de Ee, en uit Leeuwarderadeel en ferwerderadeel)
  • Paesenserzijl
    De Paesenserzijl bevindt zich aan het einde van de rivier de Paesens. Deze zijl heeft vroeger niet alleen een functie voor de afwatering van Oost- en Westdongeradeel, maar ook voor de scheepvaart (vissersvloot). De zijl bestaat al voor 1314 en beleeft omstreeks 1449 zijn einde.
  • Ezumazijl

    600×428px

    De Ezumazijl wordt in 1671 geplaatst aan de Lauwerszee. Het is dan reeds een stenen sluis en hij dient als vervanging van een oudere houten sluis, die dient voor de afwatering van Oostdongeradeel naar de Zuider Ee.
  • Dokkumer Nieuwe Zijlen
    zie Dokkumer Nieuwe Zijlen

    600×366px
  • Zijlen langs het Dokkumer Grootdiep

    Voordat het Dokkumer Grootdiep wordt afgedamd, doen een aantal zijlen langs dit diep dienst om voor een groot deel het water van westelijk en centraal Oostergoo af te wateren op het diep.
    Voor 1300 wateren aan de noordzijde af: de Raarderzijl, de Domzijl (Damzijl), de Bornwirderzijl en de Eestrumerzijl. Ook hier hebben Oost- en Westdongeradeel en Ferwerderadeel mede hun afwatering.
    Omstreeks 1314 komt er aan het einde de van de Dokkumer Ee de Leppezijl. Deze zijl wordt een aantal keren in de richting van Dokkum verplaatst, zodat de achterblijvende zijlen steeds weer worden opgeheven. In de 17e eeuw worden dan tenslotte als sluitstuk in Dokkum twee verlaten gebouwd, één bij de Langepijp en één bij de Aalsumerpoort.
    Aan de zuidkant van het Dokkumergrootdiep liggen de Dantumazijl, de zijl bij Sionsberg, de Driesumerzijl, de Oudwoudumerzijl en de Kollumerzijl. Deze zijlen wateren af via de Woudvaart, de Meersloot, de Zwemmer en de Nieuwe Vaart.

Door de steeds naar voren schuivende indijkingen zijn de zijlen langs de Lauwerszee steeds weer verplaatst in de richting van de zee, waarbij de voorgangers steeds komen te vervallen. Voorbeelden zijn: Kollumerpomp (1315), de sluis van Visvliet (1245), de Pieterzijl (1315) en de Munnikezijl (1476).
Overgebleven zijn nu de Friese sluis, de Groninger sluis en de Hunsingosluis, alle bij Zoutkamp.

De zijlen van de dijken in de moederpolders, hempolders en de goodijken, zoals de Leppedijk en de Slachtedijk worden dus langzamerhand minder noodzakelijk.
De Slachtedijk behoudt nog het langst zijn werking als waterkerende slaperdijk. Bij opwaaiing van water uit het zuiden kunnen de zijlen in de Slachtedijk nog lang worden afgesloten, meestal ook met gebruikmaking van schotbalken. Dat is ook de reden dat de Slachtedijk in 1882 wordt verlengd via Raard naar het Sneekermeer.

600×432px Slachtedyk bij Readhûs

Bij Terherne, Joure, Jongeburen en Goïngarijp komt een schutsluis en keersluis. Die sluizen kunnen bij hoge waterstanden en windstuwing worden afgesloten. De keersluizen in het PM-kanaal bij Terherne maken een compartimentering van de Friese boezem mogelijk om daarmee het effect van windstuwing te kunnen verminderen.

Als de Zuiderzee in 1932 door de aanleg van de Afsluitdijk wordt afgesloten, is er geen sprake meer van wisselende zeestanden en er ontstaat een vast peil op het IJsselmeer. Dat peil is hoger dan het voor de boezem gewenste peil. Daardoor is de afvoer van water naar het IJsselmeer alleen nog maar mogelijk door bemaling. Om het peilverschil voor de scheepvaart te overbruggen, worden sommige oude, oorspronkelijk voor de afwatering bedoelde, zijlen omgebouwd tot scheepvaartsluis.

Bij het samenstellen van deze tekst en de afbeeldingen is gebruik gemaakt van:
"Binnendiken en slieperdiken yn Fryslân", door Ir. K. A. Rienks en Ir. G.L. Walther, Boalsert 1954
"De Loop van het Friese water", door G. ter haar en P.L. Polhuis, Franeker 2004
Fotoarchief van Tresoar te Leeuwarden