Boezem en Het Stoomgemaal bij Tacozijl, 27-05-1920: verschil tussen pagina's

Uit Wouda's Wiki
(Verschil tussen pagina's)
imported>Jan Pieter Rottine
Geen bewerkingssamenvatting
 
imported>Cierick Goos
(Nieuwe pagina aangemaakt over verslag in de LC van een lezing door Wouda)
 
Regel 1: Regel 1:
De '''boezem van Friesland''' wordt gevormd door '''een aantal belangrijke kanalen en de grote meren'''. De '''oppervlakte van de boezem''' beslaat '''ruim 15.000 hectare'''.
[[Bestand:Kop Leeuwarder Courant.jpg|link=]]


Op dit water wordt '''het water van 266.000 hectare land afgevoerd'''.  
<div style="column-count:2; column-gap: 32px;">
<div style="text-align:center;">
Leeuwarder Courant <br>
van Donderdag 27 Mei 1920.<br>
DERDE BLAD.<br>


De drie '''belangrijkste kanalen''' zijn: '''[[Prinses Margrietkanaal]]''' (vanaf de '''[[Prinses Margrietsluizen]]''' naast het stoomgemaal '''[[ir. D.F. Woudagemaal]]''' tot aan Gaarkeuken), het '''Van Harinxmakanaal''' ( van Leeuwarden naar Harlingen) en het '''Johan Frisokanaal''' (van Galamadammen naar Stavoren).
----


De '''belangrijkste meren:'''
<ul>
<li>'''Heegermar'''
<li>'''Fluessen'''
<li>'''Morra'''
<li>'''Sleattemermar'''
<li>'''Grutte Brekken'''
<li>'''Koevordermeer'''
<li>'''Sneekermeer'''
<li>'''Pikmeer en Wijde Ee'''
<li>'''Smalle Ee'''
<li>'''Tjeukemeer'''
</ul>


Vanaf het '''Slotermeer''' en het '''Tjeukemeer''' lopen twee kanalen (Follegasloot en het Sloter Gat) naar de Grote Brekken. '''Vanaf de Grote Brekken komt het water naar het stoomgemaal''', dit in 1919 nieuw gegraven kanaal is min of meer het sluitstuk van de Friese Boezem en is het '''aanvoerkanaal voor het''' '''[[ir. D.F. Woudagemaal]]'''.
'''Het Stoomgemaal bij Tacozijl.'''
</div>


Het '''[[Johan Frisokanaal]] is belangrijk voor de aanvoer van water naar het Hooglandgemaal bij Stavoren'''.


Het '''Wetterskip Fryslân''' heeft '''twee boezemgemalen''': het '''[[J.L. Hooglandgemaal]]''' (1967) bij Stavoren en het '''[[ir. D.F. Woudagemaal]]''' (1920) bij Lemmer.
<div style="text-indent: 2em; text-align:justify;">
Door middel van deze twee gemalen wordt het water uit de boezem '''op een mechanische wijze afgevoerd en uitgeslagen op het buitenwater: IJsselmeer'''.
Het departement Leeuwarden der vereeniging
„Nijverheid" hield gisteravond in de zaal van de
Coöperatieve Zuivelbank een vergadering, waarin
de heer D.&nbsp;F.&nbsp;Wouda, hoofdingenieur van den
provincialen waterstaat, sprak over het  
stoomgemaal bij Tacozijl.


Het water uit de boezem kan '''op meerdere plaatsen via een sluis en langs natuurlijk verval op het buitenwater worden gespuid'''.
Nadat de voorzitter, mr.&nbsp;G.&nbsp;A.&nbsp;Boon, de vergadering
<br>Er zijn op meerdere plaatsen sluizen: '''[[Dokkumer Nieuwe Zijlen]]''', bij [[Harlingen]].  
bekend had gemaakt met de teleurstellingen,  
<br>(Zie ook: '''[[Zijlen en sluizen in breed perspectief]]''')
door het departement ondervonden bij het
beleggen van vergaderingen, deelde hij mede, dat
voor de excursie heden naar Tacozijl, ten einde
onder leiding van den heer Wouda het stoomgemaal
te bezichtigen, zich een veertigtal leden
hadden aangegeven.


De sluizen '''bij [[Dokkumer Nieuwe Zijlen]]'''  en '''bij [[Harlingen]]''' zijn wel '''de belangrijkste''' om het overtollige water dat in het noordoosten en noordwesten van de provincie in de boezem staat af te voeren naar de Waddenzee en het '''[[Lauwersmeer]]'''. De spuisluizen bij Lauwersoog zorgen er dan voor dat er bij eb op de Waddenzee gespuid kan worden.  
De heer Wouda, hierna zijn rede aanvangende,
begon met te zeggen dat de provincie
Friesland waterstaatkundig uit drie gedeelten
bestaat:<br>
&emsp;&emsp;&emsp;1. het gebied van Friestands boezem;<br>
&emsp;&emsp;&emsp;2. het gebied van Oost- en Westdongeradeel;<br>
&emsp;&emsp;&emsp;3. het lindegebied.


De '''boezem wordt gevoed met het water uit de polders'''. De '''ruim 900''' '''[[poldergemaa|poldergemalen]]''' in '''Fryslân''' brengen het water '''uit de afzonderlijke polders in de boezem'''.
Onder Frieslands boezem is te verstaan het
groote samenstel van meren, plassen, kanalen en
vaarten, dat met elkaar in open gemeenschap
staande, enkel door de zeesluizen van de zee is
gescheiden. Het beheer van dien boezem berust
reeds sedert eeuwen bij de provincie, wat op zichzelf
wel iets bijzonders is, daar in andere
provinciën voor het beheer van den boezem
afzonderlijke bestuurslichamen bestaan, zooals waterschappen, heemraadschappen en hoogheemraadschappen.  


Naast de inzet van de gemalen wordt er '''bij calamiteiten nog een beroep gedaan op vrijwillig molenaars om de''' '''[[poldermolen|poldermolens]]''' '''mee te laten malen''' en daarmee eveneens water uit de polder uit te slaan op de boezem. Dit onder het '''motto: alle kleine beetjes helpen'''.
Op dien boezem wordt het water gebracht van  
ongeveer 293,900&nbsp;H.A. land, waarvan 286,433&nbsp;H.A.
in Friesland en 7467&nbsp;H.A. in de provincie
Groningen. Gronden, behoorende tot het
Munnekezijlverlaat, zijn na de opruiming van het
verlaat te Stroobos op Frieslands boezem gaan
afwateren.  


De boezem kan '''ook gebruikt''' worden '''om water in te laten vanuit het buitenwater en door te voeren naar de polders'''.
De grootte van den boezem is bij normalen
<br>In 2011 gebeurde dat langdurig '''omdat het voorjaar droog en warm''' was en ook in andere jaren zijn er al '''grote hoeveelheden water vanuit het IJsselmeer ingelaten'''. Niet ver van het '''[[ir. D.F. Woudagemaal]]''' is een '''[[inlaatsluis]]''' gebouwd.
stand
0.20&nbsp;M.&nbsp;+&nbsp;Z.P.&nbsp;26,000&nbsp;H.A.;
0.30&nbsp;M.&nbsp;+&nbsp;Z.P.&nbsp;43,200&nbsp;H.A.;
0.40&nbsp;M.&nbsp;+&nbsp;Z.P.&nbsp;55,200&nbsp;H.A.;
0.50&nbsp;M.&nbsp;+&nbsp;Z.P.&nbsp;58,600&nbsp;H.A.;
0.60&nbsp;M.&nbsp;+&nbsp;Z.P.&nbsp;58,900&nbsp;H.A.
Deze cijfers wijzigen zich voortdurend
bij de de vooortgaande inpoldering.


Dat er soms sprake is van een '''watertekort''' blijkt uit het volgende: normaal valt er in de maand maart 50 - 60 mm neerslag, soms is dat wel eens slechts 20 mm. Omdat de zon de laatste decennia krachtiger wordt is er vaker behoefte aan water.
Door de buitengewoon groote oppervlakte van
den boezem is de verhouding lusschen land en
water, de zoogenaamde waterberging, zeer gunstig.  
Bij normalen stand bedraagt zij ongeveer
1/11 en bij de hoogste standen ongeveer 1/5. In de  
aanliggende boezems van Hunzingo eu Westerkwartier
is het ongeveer 1/75, wat dus beteekent,
dat eenzelfde regenval op laatstgenoemde boezems
een zevenmaal grootere stijging veroorzaakt
dan op dien van Friesland.  


De '''boezem''' heeft eigenlijk '''een dubbele functie''': '''water afvoeren en incidenteel water aanvoeren'''.  
De boezem beschikt over de volgende loozingsmiddelen:
de Friesche sluis, Dokkumer Nieuwezijlen,
Roptazijl, Harlingen, Makkum, Workum,
Molkwerum, Stavoren, Schoterzijl, Tacozijl, Lemmer
en Hindeloopen, die echter bij de meest
heerschende winden, n.l. die uit, westelijke richting,
voor een deel werkeloos liggen, doordat het
dagelijksch laagwater blijft boven den boezemstand.
Gevolgen hooge waterstanden en overstroomingen.  


Bij '''[[Gaarkeuken]]''' is de grens met '''een volgende boezem''', daar zorgt het '''[[waterschap Noorderzijlvest]]''' voor, vervolgens begint midden in de stad Groningen, bij de sluis, weer een andere boezem: die van het '''[[waterschap Hunze en Aa]]'''. Zowel bij Gaarkeuken als bij Groningen is een '''sluis''', '''omdat er sprake is van een '''[[peilverschil]]''' tussen de verschillende boezemgebieden'''.
Plannen om hierin verbetering te brengen zijn
al heel oud. De geheele vorige eeuw ging heen
met het aanbrengen van partieele verbeteringen,  
bestaande in het verruimen van bestaande kanalen
en het graven van nieuwe stroomkanalen, o.a.
de Nieuwe Zwemmer en het kanaal van de Kletstervaart
naar de Leijen (1880—1889). Toch werd
ook hiermede geen toestand verkregen, waarmee
op den duur kon worden volstaan. Integendeel
deden zich factoren voor, die een nadeeligen
invloed hadden op de afwateringsverhoudingen
van Frieslands boezem en die deze verbeteringen
hebben opgeheven.  


In grote delen van '''West-Nederland''' (globaal langs de lijn Groningen - Breda) is een '''grotere of kleinere boezem''' aanwezig. Het gaat om '''tenminste dertig tot veertig boezemstelsels''', die allemaal onder beheer staan van een '''[[waterschap]] of [[hoogheemraadschap]]'''.
Na 1884 zullen ongeveer 10,000&nbsp;H.A. boezemland
zijn ingepolderd, waarmede dus de waterberging
bij standen hooger dan plus minus 0.30&nbsp;M.
+&nbsp;Z.P. is verkleind. In de bemaling der polders
zijn, belangrijke verbeteringen aangebracht,
zoowel door het plaatsen van vele windmotoren
als door den bouw van stoomgemalen.  


Niet iedere boezem komt op het IJsselmeer of de zee uit. De boezem van bijvoorbeeld het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden voert het water via de Oude Rijn door naar de boezem van het hoogheemraadschap van Rijnland. Rijnland slaat het water bij Katwijk uit '''op de Noordzee'''.
De kanaliseering van de Tjonger in 1887—1888
is mede van zeer grooten invloed geweest op het
waterbezwaar van den Frieseben boezem.
Terwijl het vermogen van de loozingsmiddelen van
den boezem onveranderd is gebleven, is het
waterbezwaar beduidend grooter geworden, met als
gevolg hiervan, dat de waterstanden hooger
worden, hetgeen door den spreker met cijfers wordt
gestaafd.
 
Afdoende verbetering is gezocht in afsluiting
van de Lauwerzee, waarvan het eerste plan is
gemaakt in 1847, doch dat herhaaldelijk werd
gewijzigd. In 1896 werd een Staatscommissie
benoemd, die in 1902 met een plan tot afsluiting
kwam, n.l. een gescheiden bergboezem in de
Lauwerzee, waarop Friesland en Groningen
zouden afwateren.
 
Dit plan vond echter groote tegenkanting,
vooral van den hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat
H.&nbsp;E.&nbsp;Bruyn, die een gemeenschappelijken
bergboezem en bemaling aan de zuidkust
bepleitte. Een groote boezem als die van Friesland
behoorde volgens hem niet naar één punt uit te
wateren, wat groot verhang en groote stroomkanalen
geeft.
 
Dit werd aanleiding tot de benoeming in 1902
van de bekende Lauwerzee-commissie, die in
1904 verslag uitbracht, waarin vervat het voorstel
tot afsluiting van de Lauwerzee en stoombemaling
bij Tacozijl. In de omgeving van Tacozijl
zijn groote waterreservoirs in de nabijheid van
de kust en een geringe opvoerhoogte door de
geringe getijbeweging. Het kolenverbruik is vrijewel
evenredig aan de opvoerhoogte, waarom de
zuidkust de aangewezen plaats is voor een
bemaling.
 
Het provinciaal bestuur, dat beide niet noodig
achtte, opende onderhandelingen met de regeering
over de uitvoering van de afsluitingswerken,
doch zij vond deze te duur in verhouding tot het te
bereiken resultaat en meende, dat de afwatering
van Frieslands boezem moest worden verbeterd
door voldoend krachtige stoomgemalen.
 
Wat de kosten der afsluitingswerken met
toevoerkanalen enz. in Friesland betreft (met 16
sluizen elk van 6&nbsp;M. wijdte), deze zouden ongeveer
ƒ&nbsp;9&nbsp;millioen bedragen, terwijl een stoomgemaal
van 750 waterpaardekracht aan de Zuidkust
op ƒ&nbsp;1.9 millioen kwam.
 
Men wist nu, in welke richting de oplossing was
te zoeken, vooral ook, daar de regeering bereid
bleek, voor het stichten van stoomgemalen het
verleenen van rijkssubsidie te bevorderen.
 
Het maken van een plan voor een gemaal bij
Tacozijl werd opgedragen aan de heeren Kermpees
en van Krimpen, terwijl in Februari 1913
door de Staten van Friesland werd besloten lot
oprichting van twee gemalen, waarvan voorloopig
één zou worden uitgevoerd. Het plan omvatte
een met Dieselmotoren gedreven gemaal, dat
eenigszins landwaarts bij Tacozijl zou worden
geplaatst, in den zeedijk een zeesluis die het
uitschotkanaal afsloot en verder een toevoerkanaal
uit de Brekken en een stroomkanaal Koevorden —
Groote Brekken.
 
Spreker is van meening, dat men door dit
besluit te nemen het zekerst werkend, het
goedkoopste en het vlugst uit te voeren middel tot
verbetering van de afwatering heeft gekozen.
Met de afsluiting van de Lauwerzee zou veel
meer tijd gemoeid zijn geweest.
 
Met de uitvoering van het werk is niet onmiddellijk
begonnen, daar eerst de belastingwet en
de subsidieeringswet moesten zijn aangenomen.
Thans is bepaald, dat 2/3 deel der renten en
aflossingen der stichtingskosten, alsmede 2/3 deel van
de kosten van exploitatie en onderhoud der werken
zal worden gevonden uit de opbrengst eener
bijzondere belasting, te heffen krachtens art. 126
septies der provinciale wet, waarbij van de
geschatte pachtwaarde van de ongebouwde eigendommen
percenten worden geheven. Het rijk
verleent een subsidie van 40&nbsp;pct. in de kosten.
 
De tijd, hiermee gemoeid, ging evenwel niet
ongebruikt voorbij. De plannen werden nader
onderzocht en wijzigingen voorgesteld ten aanzien
van plaats, inrichting en vermogen.
 
Wat de plaats aangaat, deze werd thans
bepaald bij Teroelsterkolk in plaats van bij
Tacozijl, hetgeen een besparing meebracht van
ƒ&nbsp;100,000.
 
Ten opzichte van de inrichting werd aan
stoommachines de voorkeur gegeven, daar
Dieselmotoren, hoewel ze veel vóór hebben, in
aanschaffing en exploitatie enorm duur zijn.
 
Het vermogen, eerst bepaald op 750 waterpaardekracht,
werd in verband met de Lindeplannen
opgevoerd tot 900&nbsp;W.P.K. Ook werd
de vraag overwogen, of het gemaal niet electrisch
moest worden gedreven, doch naar de eenstemmige
meening van de professoren Dijxhoorn en
Feldmann te Delft en den spreker verdiende dit
geen aanbeveling en zou, werd de stroom van de
centrale te Leeuwarden betrokken, de exploitatie
van het gemaal ƒ&nbsp;70,000 per jaar meer kosten
dan met een eigen stoombedrijf. De rentebesparing
door geringere aanlegkosten zou hiertegen
op verre na niet opwegen. Hierbij kwam nog
het technische bezwaar, dat de wisselende
opvoerhoogten, die een wisselend aantal toeren van
de pompen met zich brengen, voor een stoommachine
geen verschil maakt, doch een electromotor
verdraagt dit niet.
 
In de winterzitting der Staten van 1914 werd
tot deze wijziging besloten en onmiddellijk daarna
met de uitvoering begonnen.
 
De begrooting voor het oorspronkelijke plan,
n.l. ƒ&nbsp;1,850,000, behoefde niet te worden
gewijzigd, omdat spreker had becijferd, dat met de
besparing, welke door de voorgestelde wijzigingen
werd verkregen, het grooter vermogen ruim kon
worden betaald.
 
De werken bestaan in het eigenlijke stoomgemaal
en de toeleidingskanalen. Wat deze
laatsten betreft vertelde spreker o.a., dat het
gemaal wordt gevoed uit de Groote Brekken, door
een groot stroomkanaal, uitgevoerd van Mei—Dec.
1915, dat meer dan tweemaal zoo breed is
als het Nieuwe Kanaal en een lengte heeft van
1893 M. Op de kruising met den kunstweg
Lemmer—Tacozijl—Sondel is een doorlaatbrug
gemaakt met een wijdte van 70&nbsp;M. tusschen de
landhoofden. In het midden een ophaalbrug van
8 M. wijdte voor het doorlaten van schepen met
materialen en kolen. Verder een kanaal van
Groote Brekken tot Koevorde, uitgevoerd van
Maart 1916 tot Juli 1917, lang 4000&nbsp;M. en een
breedte op Z.P. van 62&nbsp;M. Waar de rijksweg
Sneek—Lemmer en de weg Sloten—st.Nioolaasga
het Kanaal snijden is een draaibrug gebouwd
met twee twee openingen van 9&nbsp;M. met het oog op den
scheepvaartweg Groningen—Lemmer, die in
aanmerking komt langs dit kanaal te worden verlegd.
 
Het vraagstuk van de grondberging was een
moeilijk vraagstuk; er kwam heel wat los, n.l.
749,000&nbsp;M³. te Spannenburg en 367,000&nbsp;M³. te
Lemmer. Dank zij de wijze van werken, werd
het hier gelukkig opgelost. De kanalen werden
geheel door baggering lot stand gebracht, de  
grond in bakken vervoerd en door een zuiger op
den wal geperst, Bij Lemmer werden oude dijksputten
aangekocht en een deel van het Idskenhuizermeer
in het noorden, met de uitgebaggerde
aarde gevuld en zoo tot land gemaakt. Bij Lemmer
is het reeds in volle cultuur en zelfs voorzien
van een boerderijtje.
 
Zoo krijgt nu de Groote Brekken het water  
toegevoerd van het Tjeukemeer uit het oosten,
het Slotermeer uit het westen, het Sneekermeer,
Langweerderwielen, Heegermeer enz. uit het
noorden; de voeding laat dus niets te wenschen
over.
 
Hierna behandelde de heer Wouda het eigenlijke
stoomgemaal, voor den inhoud waarvan wij
verwijzen naar het uitvoerig verslag in ons
[[Leeuwarder Courant - 4 mei 1920 | nummer van 4]]
dezer van de lezing, te Lemmer
gehouden voor den „Bond van hoofden van den
technischen dienst in Friesland", Alleen mag nog
even gereleveerd wat de spreker zeide naar aanleiding
van de capaciteit van het gemaal, om
4000 M³. water per minuut uit te werpen. Om
duidelijk te maken, wat zulk een capaciteit
beteekent, zeide hij, dat het gemaal al het water,
dat zich in het Nieuwe Kanaal bevindt tusschen
de eerste en de tweede brug, in 20 minuten zou
kunnen uitslaan.
 
Wat kosten aangaat, deze zijn door den oorlog,
waardoor materialen en werkkrachten zooveel
duurder werden, heel wat grooter geworden.
Bedroeg de oorspronkelijke raming ƒ&nbsp;1,850,000,
thans komen de totaalkosten ongeveer op
ƒ&nbsp;2,500,000.
 
De spreker, die zulk een groot aandeel in dit
voor de provincie Friesland hoogst belangrijke
werk heeft gehad, ontving van den voorzitter een
hartelijk woord van dank en van de vergadering
een welgemeend applaus.
</div></div>
 
 
==Bronnen==
# Het Stoomgemaal bij Tacozijl. ''Leeuwarder courant: Derde blad'', (1920, 27 mei)<br> Geraadpleegd op 05-03-2022, van https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010601892:mpeg21:p009
<br>
[[Category:Publicaties]]

Versie van 7 mrt 2022 14:15

Leeuwarder Courant
van Donderdag 27 Mei 1920.
DERDE BLAD.



Het Stoomgemaal bij Tacozijl.


Het departement Leeuwarden der vereeniging „Nijverheid" hield gisteravond in de zaal van de Coöperatieve Zuivelbank een vergadering, waarin de heer D. F. Wouda, hoofdingenieur van den provincialen waterstaat, sprak over het stoomgemaal bij Tacozijl.

Nadat de voorzitter, mr. G. A. Boon, de vergadering bekend had gemaakt met de teleurstellingen, door het departement ondervonden bij het beleggen van vergaderingen, deelde hij mede, dat voor de excursie heden naar Tacozijl, ten einde onder leiding van den heer Wouda het stoomgemaal te bezichtigen, zich een veertigtal leden hadden aangegeven.

De heer Wouda, hierna zijn rede aanvangende, begon met te zeggen dat de provincie Friesland waterstaatkundig uit drie gedeelten bestaat:
   1. het gebied van Friestands boezem;
   2. het gebied van Oost- en Westdongeradeel;
   3. het lindegebied.

Onder Frieslands boezem is te verstaan het groote samenstel van meren, plassen, kanalen en vaarten, dat met elkaar in open gemeenschap staande, enkel door de zeesluizen van de zee is gescheiden. Het beheer van dien boezem berust reeds sedert eeuwen bij de provincie, wat op zichzelf wel iets bijzonders is, daar in andere provinciën voor het beheer van den boezem afzonderlijke bestuurslichamen bestaan, zooals waterschappen, heemraadschappen en hoogheemraadschappen.

Op dien boezem wordt het water gebracht van ongeveer 293,900 H.A. land, waarvan 286,433 H.A. in Friesland en 7467 H.A. in de provincie Groningen. Gronden, behoorende tot het Munnekezijlverlaat, zijn na de opruiming van het verlaat te Stroobos op Frieslands boezem gaan afwateren.

De grootte van den boezem is bij normalen stand 0.20 M. + Z.P. 26,000 H.A.; 0.30 M. + Z.P. 43,200 H.A.; 0.40 M. + Z.P. 55,200 H.A.; 0.50 M. + Z.P. 58,600 H.A.; 0.60 M. + Z.P. 58,900 H.A. Deze cijfers wijzigen zich voortdurend bij de de vooortgaande inpoldering.

Door de buitengewoon groote oppervlakte van den boezem is de verhouding lusschen land en water, de zoogenaamde waterberging, zeer gunstig. Bij normalen stand bedraagt zij ongeveer 1/11 en bij de hoogste standen ongeveer 1/5. In de aanliggende boezems van Hunzingo eu Westerkwartier is het ongeveer 1/75, wat dus beteekent, dat eenzelfde regenval op laatstgenoemde boezems een zevenmaal grootere stijging veroorzaakt dan op dien van Friesland.

De boezem beschikt over de volgende loozingsmiddelen: de Friesche sluis, Dokkumer Nieuwezijlen, Roptazijl, Harlingen, Makkum, Workum, Molkwerum, Stavoren, Schoterzijl, Tacozijl, Lemmer en Hindeloopen, die echter bij de meest heerschende winden, n.l. die uit, westelijke richting, voor een deel werkeloos liggen, doordat het dagelijksch laagwater blijft boven den boezemstand. Gevolgen hooge waterstanden en overstroomingen.

Plannen om hierin verbetering te brengen zijn al heel oud. De geheele vorige eeuw ging heen met het aanbrengen van partieele verbeteringen, bestaande in het verruimen van bestaande kanalen en het graven van nieuwe stroomkanalen, o.a. de Nieuwe Zwemmer en het kanaal van de Kletstervaart naar de Leijen (1880—1889). Toch werd ook hiermede geen toestand verkregen, waarmee op den duur kon worden volstaan. Integendeel deden zich factoren voor, die een nadeeligen invloed hadden op de afwateringsverhoudingen van Frieslands boezem en die deze verbeteringen hebben opgeheven.

Na 1884 zullen ongeveer 10,000 H.A. boezemland zijn ingepolderd, waarmede dus de waterberging bij standen hooger dan plus minus 0.30 M. + Z.P. is verkleind. In de bemaling der polders zijn, belangrijke verbeteringen aangebracht, zoowel door het plaatsen van vele windmotoren als door den bouw van stoomgemalen.

De kanaliseering van de Tjonger in 1887—1888 is mede van zeer grooten invloed geweest op het waterbezwaar van den Frieseben boezem. Terwijl het vermogen van de loozingsmiddelen van den boezem onveranderd is gebleven, is het waterbezwaar beduidend grooter geworden, met als gevolg hiervan, dat de waterstanden hooger worden, hetgeen door den spreker met cijfers wordt gestaafd.

Afdoende verbetering is gezocht in afsluiting van de Lauwerzee, waarvan het eerste plan is gemaakt in 1847, doch dat herhaaldelijk werd gewijzigd. In 1896 werd een Staatscommissie benoemd, die in 1902 met een plan tot afsluiting kwam, n.l. een gescheiden bergboezem in de Lauwerzee, waarop Friesland en Groningen zouden afwateren.

Dit plan vond echter groote tegenkanting, vooral van den hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat H. E. Bruyn, die een gemeenschappelijken bergboezem en bemaling aan de zuidkust bepleitte. Een groote boezem als die van Friesland behoorde volgens hem niet naar één punt uit te wateren, wat groot verhang en groote stroomkanalen geeft.

Dit werd aanleiding tot de benoeming in 1902 van de bekende Lauwerzee-commissie, die in 1904 verslag uitbracht, waarin vervat het voorstel tot afsluiting van de Lauwerzee en stoombemaling bij Tacozijl. In de omgeving van Tacozijl zijn groote waterreservoirs in de nabijheid van de kust en een geringe opvoerhoogte door de geringe getijbeweging. Het kolenverbruik is vrijewel evenredig aan de opvoerhoogte, waarom de zuidkust de aangewezen plaats is voor een bemaling.

Het provinciaal bestuur, dat beide niet noodig achtte, opende onderhandelingen met de regeering over de uitvoering van de afsluitingswerken, doch zij vond deze te duur in verhouding tot het te bereiken resultaat en meende, dat de afwatering van Frieslands boezem moest worden verbeterd door voldoend krachtige stoomgemalen.

Wat de kosten der afsluitingswerken met toevoerkanalen enz. in Friesland betreft (met 16 sluizen elk van 6 M. wijdte), deze zouden ongeveer ƒ 9 millioen bedragen, terwijl een stoomgemaal van 750 waterpaardekracht aan de Zuidkust op ƒ 1.9 millioen kwam.

Men wist nu, in welke richting de oplossing was te zoeken, vooral ook, daar de regeering bereid bleek, voor het stichten van stoomgemalen het verleenen van rijkssubsidie te bevorderen.

Het maken van een plan voor een gemaal bij Tacozijl werd opgedragen aan de heeren Kermpees en van Krimpen, terwijl in Februari 1913 door de Staten van Friesland werd besloten lot oprichting van twee gemalen, waarvan voorloopig één zou worden uitgevoerd. Het plan omvatte een met Dieselmotoren gedreven gemaal, dat eenigszins landwaarts bij Tacozijl zou worden geplaatst, in den zeedijk een zeesluis die het uitschotkanaal afsloot en verder een toevoerkanaal uit de Brekken en een stroomkanaal Koevorden — Groote Brekken.

Spreker is van meening, dat men door dit besluit te nemen het zekerst werkend, het goedkoopste en het vlugst uit te voeren middel tot verbetering van de afwatering heeft gekozen. Met de afsluiting van de Lauwerzee zou veel meer tijd gemoeid zijn geweest.

Met de uitvoering van het werk is niet onmiddellijk begonnen, daar eerst de belastingwet en de subsidieeringswet moesten zijn aangenomen. Thans is bepaald, dat 2/3 deel der renten en aflossingen der stichtingskosten, alsmede 2/3 deel van de kosten van exploitatie en onderhoud der werken zal worden gevonden uit de opbrengst eener bijzondere belasting, te heffen krachtens art. 126 septies der provinciale wet, waarbij van de geschatte pachtwaarde van de ongebouwde eigendommen percenten worden geheven. Het rijk verleent een subsidie van 40 pct. in de kosten.

De tijd, hiermee gemoeid, ging evenwel niet ongebruikt voorbij. De plannen werden nader onderzocht en wijzigingen voorgesteld ten aanzien van plaats, inrichting en vermogen.

Wat de plaats aangaat, deze werd thans bepaald bij Teroelsterkolk in plaats van bij Tacozijl, hetgeen een besparing meebracht van ƒ 100,000.

Ten opzichte van de inrichting werd aan stoommachines de voorkeur gegeven, daar Dieselmotoren, hoewel ze veel vóór hebben, in aanschaffing en exploitatie enorm duur zijn.

Het vermogen, eerst bepaald op 750 waterpaardekracht, werd in verband met de Lindeplannen opgevoerd tot 900 W.P.K. Ook werd de vraag overwogen, of het gemaal niet electrisch moest worden gedreven, doch naar de eenstemmige meening van de professoren Dijxhoorn en Feldmann te Delft en den spreker verdiende dit geen aanbeveling en zou, werd de stroom van de centrale te Leeuwarden betrokken, de exploitatie van het gemaal ƒ 70,000 per jaar meer kosten dan met een eigen stoombedrijf. De rentebesparing door geringere aanlegkosten zou hiertegen op verre na niet opwegen. Hierbij kwam nog het technische bezwaar, dat de wisselende opvoerhoogten, die een wisselend aantal toeren van de pompen met zich brengen, voor een stoommachine geen verschil maakt, doch een electromotor verdraagt dit niet.

In de winterzitting der Staten van 1914 werd tot deze wijziging besloten en onmiddellijk daarna met de uitvoering begonnen.

De begrooting voor het oorspronkelijke plan, n.l. ƒ 1,850,000, behoefde niet te worden gewijzigd, omdat spreker had becijferd, dat met de besparing, welke door de voorgestelde wijzigingen werd verkregen, het grooter vermogen ruim kon worden betaald.

De werken bestaan in het eigenlijke stoomgemaal en de toeleidingskanalen. Wat deze laatsten betreft vertelde spreker o.a., dat het gemaal wordt gevoed uit de Groote Brekken, door een groot stroomkanaal, uitgevoerd van Mei—Dec. 1915, dat meer dan tweemaal zoo breed is als het Nieuwe Kanaal en een lengte heeft van 1893 M. Op de kruising met den kunstweg Lemmer—Tacozijl—Sondel is een doorlaatbrug gemaakt met een wijdte van 70 M. tusschen de landhoofden. In het midden een ophaalbrug van 8 M. wijdte voor het doorlaten van schepen met materialen en kolen. Verder een kanaal van Groote Brekken tot Koevorde, uitgevoerd van Maart 1916 tot Juli 1917, lang 4000 M. en een breedte op Z.P. van 62 M. Waar de rijksweg Sneek—Lemmer en de weg Sloten—st.Nioolaasga het Kanaal snijden is een draaibrug gebouwd met twee twee openingen van 9 M. met het oog op den scheepvaartweg Groningen—Lemmer, die in aanmerking komt langs dit kanaal te worden verlegd.

Het vraagstuk van de grondberging was een moeilijk vraagstuk; er kwam heel wat los, n.l. 749,000 M³. te Spannenburg en 367,000 M³. te Lemmer. Dank zij de wijze van werken, werd het hier gelukkig opgelost. De kanalen werden geheel door baggering lot stand gebracht, de grond in bakken vervoerd en door een zuiger op den wal geperst, Bij Lemmer werden oude dijksputten aangekocht en een deel van het Idskenhuizermeer in het noorden, met de uitgebaggerde aarde gevuld en zoo tot land gemaakt. Bij Lemmer is het reeds in volle cultuur en zelfs voorzien van een boerderijtje.

Zoo krijgt nu de Groote Brekken het water toegevoerd van het Tjeukemeer uit het oosten, het Slotermeer uit het westen, het Sneekermeer, Langweerderwielen, Heegermeer enz. uit het noorden; de voeding laat dus niets te wenschen over.

Hierna behandelde de heer Wouda het eigenlijke stoomgemaal, voor den inhoud waarvan wij verwijzen naar het uitvoerig verslag in ons nummer van 4 dezer van de lezing, te Lemmer gehouden voor den „Bond van hoofden van den technischen dienst in Friesland", Alleen mag nog even gereleveerd wat de spreker zeide naar aanleiding van de capaciteit van het gemaal, om 4000 M³. water per minuut uit te werpen. Om duidelijk te maken, wat zulk een capaciteit beteekent, zeide hij, dat het gemaal al het water, dat zich in het Nieuwe Kanaal bevindt tusschen de eerste en de tweede brug, in 20 minuten zou kunnen uitslaan.

Wat kosten aangaat, deze zijn door den oorlog, waardoor materialen en werkkrachten zooveel duurder werden, heel wat grooter geworden. Bedroeg de oorspronkelijke raming ƒ 1,850,000, thans komen de totaalkosten ongeveer op ƒ 2,500,000.

De spreker, die zulk een groot aandeel in dit voor de provincie Friesland hoogst belangrijke werk heeft gehad, ontving van den voorzitter een hartelijk woord van dank en van de vergadering een welgemeend applaus.


Bronnen

  1. Het Stoomgemaal bij Tacozijl. Leeuwarder courant: Derde blad, (1920, 27 mei)
    Geraadpleegd op 05-03-2022, van https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010601892:mpeg21:p009