Pompen of verdrinken, Woudagemaal onmachtig
Het verdrinken, waarvan in de kop van dit artikeltje zo dramatisch sprake is, betreft de miljarden grasstengels in Friesland, het pompen zal moeten gebeuren door een tweede gemaal, zoals het ir. Wouda-gemaal bij Tacozijl.
In de afgelopen winter kwam het water zo hoog, dat verscheidene polders onder water liepen, hetgeen enorme schadeposten voor de boeren opleverde. De oorzaak van deze overstromingen was in de eerste plaats gelegen in de overvloedige regen, die in sommige maanden het dubbele van normaal was.
Wanneer in Friesland het water in polders en op de boezem begint te stijgen, dan begint telkenjare een wedstrijd, die door duizenden met meer spanning gevolgd wordt dan een Nederland—België ontmoeting. De krant besteedt er ook aandacht aan en geeft iedere dag de score op onder het weerbericht. Waterstanden staat er boven. De strijd gaat tussen Tacozijl en de zeesluizen boven de Afsluitdijk aan de ene kant en de honderden elektrische gemalen, windmolens en windmotoren aan de andere kant. Deze winter heeft Tacozijl dik verloren en volgens het rapport, dat de ontwateringscommissie van de Friese Mij. van Landbouw in het Friesch Landbouwblad publiceerde, staan Friesland hoogstwaarschijnlijk nog meer nederlagen te wachten.
De overtollige watermassa's, die uit het hoge Zuid oosten van Friesland komen, zullen in de toekomst nog overvloediger zijn ten gevolge van de verder gaande ontginning en verbetering van de waterafvoer, die nu onvoldoende is. Dit is een van de oorzaken, die het waterbezwaar in de toekomst nog groter zullen maken. Een andere oorzaak is de toenemende inpoldering van bûtlân (nat hooiland dat periodiek overstroomt) en de steeds snellere opmaling in de polders. Door de inpoldering wordt de Friese boezem voortdurend kleiner, waardoor er hoe langer hoe minder bergruimte voor water komt.
Het totale oppervlak van de Friese boezem (meren, kanalen en bûtlân) was in 1912 nog 35.500 ha, in 1922 was het 29.500 ha en in 1947 nog slechts 17.500 ha, waarbij de oppervlakte van de meren en kanalen constant op 13.500 ha bleef en het oppervlak van het bûtlân van 22.000 ha via 16.000 ha tot 4000 ha in 1947 verminderde. Bij zware regenval zal het boezempeil dus veel sneller stijgen.
Het rapport schetst de situatie alsvolgt:
„Als alle (elektrische poldergemalen) dus draaien, brengen zij reeds ongeveer anderhalf maal zoveel water op de boezem als het gemaal (in Tacozyl) kan uitslaan. Daarnaast brengen de molens, windmotoren en de kanalen nog grote hoeveelheden water op de boezem, zodat men veilig mag aannemen, dat het stoomgemaal hoogstens één derde van het op de boezem gebrachte water kan verwerken”.
Verderop spreekt het rapport zelfs de verwachting uit, dat ten gevolge van de verbetering van de polderbemaling, binnen niet al te lange tijd het stoomgemaal hoogstens een kwart van het op de boezem gebrachte water kan verwerken.
De rest van het water moet dan maar door de zeesluizen een heenkomen zoeken, hetgeen niet zo snel gaat met het gevolg, dat de polders met de laagste dijken het eerst onder lopen en dan een welkome verruiming van de boezem vormen.
Omtrent de capaciteit van de zeesluizen laat het rapport ons wat in het onzekere. Het spreekt alleen het vermoeden uit, dat òf de capaciteit van de zeesluizen deze winter gering is geweest òf het ir. Wouda-gemaal is niet aan zijn capaciteit van 5000 m3 per minuut toegekomen.
Over de hoogte der polderdijken spreekt het rapport niet, maar men krijgt de indruk, dat de Gedeputeerde Staten schuilvinkje spelen achter hun voorgeschreven hoogte. Wanneer de dijken ten koste van enorme kapitalen op de voorgeschreven hoogte zouden zijn gebracht, dan zou de boezem aanvankelijk klein blijven ten gevolge van 'n geringer aantal polder overstromingen, waardoor de waterstand veel sneller tot 90 cm boven Fries Zomer Peil (F.Z.P. = -0,66 meter t.o.v. NAP) op zou lopen en de waterellende alleen maar uitgesteld wordt.
Het rapport beveelt een aantal richtlijnen aan en een daarvan is: „Ernstig overwogen zou moeten worden of de bouw van een tweede boezemgemaal noodzakelijk is”. De commissie is van mening dat het de hoogste tijd is om uit te spreken, of het tweede gemaal al of niet noodzakelijk is voor de boezembeheersing. Waarbij nog opgemerkt zij, dat bij de bouw van Tacozijl reeds aangenomen werd, dat de capaciteit niet voldoende was. Maar het gold toen een proef.
Andere richtlijnen — en deze zullen de schipperij op hun weg vinden — stellen een grotere afmaling van de Friese boezem voor. Voor de wintermaanden zou niet 25+ F.Z.P. (-0,41 m NAP) de stand moeten zijn, waarop gemaal en zeesluizen in werking komen, maar 10+ F.Z.P. (-0,56 m NAP, het huidige streefpeil voor de Friese boezem is -0,52 m NAP). Ook in de zomermaanden zal eerder met afmalen begonnen moeten worden.
Bronnen, noten en/of referenties
- ↑ Pompen of verdrinken: Ir. Wouda-gemaal onmachtig. (1947, 31 juli) Leeuwarder Courant: hoofdblad van Friesland, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2024 van https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010610390:mpeg21:p002